PREMIUM
Dagboek Maud 37: “Ik zie mijn moeders ogen wegdraaien en ze valt tegen me aan”
Maud rijdt met Babs naar Amsterdam. Het begint langzaam door te dringen dat de situatie met haar moeder onhoudbaar is geworden.
Lees ook het Dagboek van Koen.
Mama zit naast me in de auto, we gaan naar Juliet in Amsterdam. Pas als ik de snelweg oprijd, heb ik door dat ze bang is. Ze houdt zich heel stevig vast aan de deur en kijkt met een angstige blik naar het tegemoetkomende verkeer. “Je hoeft niet bang te zijn, mam. Ik kan heel goed autorijden.” “Ja, ja”, is het enige wat ze zegt, waarna ze ook met haar andere hand steun zoekt en zich vastgrijpt aan het dashboardkastje. Het lijkt wel of geruststellen eerder een averechts effect heeft bij dementerenden. Alsof het benoemen van haar angst bevestigt dat er inderdaad gevaar dreigt.
Het is een tijd geleden dat ik zo ver met haar heb gereden. Los van wat ziekenhuisbezoekjes in de buurt ga ik nooit meer met haar op pad. Ik word er zelf behoorlijk nerveus van hoe ze naast me zit, met haar rechterhand aan de deurhendel en haar linkerhand vooruitgestoken. Stel dat ze plotseling het portier opentrekt. Ik zet Radio 4 op voor wat afleiding. Meteen sist ze: “Ssst! Ik zie niks.” Ik had de autodeur op het kinderslot moeten doen.
Inmiddels ben ik zo zenuwachtig van het idee dat mama die deur kan opengooien dat ik bij het eerstvolgende tankstation stop. “Wat doe je?”, vraag ze paniekerig. “Zijn we er al?” “Nee mama, we zijn er nog niet, maar ik heb dorst, dus ik koop snel wat te drinken. Wil je ook iets?” “Koffie”, is haar korte antwoord. Hete koffie lijkt me niet handig in de auto, dat moeten we dan maar binnen opdrinken. Ik help mama de auto uit en zoek het lipje van het kinderslot. Als ik het niet kan vinden, realiseer ik me dat dit alleen achterin zit. Dan moet ze straks maar op de achterbank. Maar hoe?
We staan samen aan een hoge tafel met twee Belgische vrachtwagenchauffeurs die geen acht op ons slaan. Mijn moeder weet niet goed raad met het dekseltje op haar koffiebekertje. Ik haal het eraf. “Wel eerst goed blazen hoor, mam.” Ze blaast of haar leven ervan afhangt. “Ik denk dat het nu wel goed is. Je kunt voorzichtig drinken.” Dan zie ik mijn moeders ogen wegdraaien en valt ze tegen me aan. “Help!”, roep ik, terwijl ik mijn moeder overeind probeer te houden. De twee chauffeurs begrijpen meteen wat er aan de hand is en vangen mijn moeder op. Ze hangt slap in de armen van een van de mannen. “Amai, is dat even schrikken”, zegt hij. “Moet er een dokter komen?” “Eh… nee”, stamel ik. “Als jullie haar naar mijn auto kunnen dragen, komt het wel goed.”
De twee mannen leggen mama, die alweer wat begint bij te komen, voorzichtig op de achterbank. Ik doe de twee achterportieren op het kinderslot, bedank de mannen en scheur plankgas naar huis. “Zijn we er al?”, vraag mama als ik voor ons huis parkeer. “Gek is dat. Soms kan ik me niks meer van het bezoek herinneren.”