exclusieve voorpublicatie
Lees hier alvast het eerste deel van ‘De wind kent mijn naam’ van Isabel Allende
Op 6 juni verschijnt de nieuwe roman van Isabel Allende: ‘De wind kent mijn naam’. Een roman over ballingschap, identiteit en minderheden.
1938. De vreselijke Kristallnacht betekent het einde van het gelukkige leven van het joodse gezin van Rudolf en Ruth Adler en hun zoon Samuel in Wenen. Rudolf raakt vermist en moeder en zoon worden opgevangen door de buurman. Samuel krijgt de kans naar Engeland te gaan, waar joodse kinderen worden opgevangen. Hij zal zijn ouders nooit meer zien.
2022. Een latino-moeder en dochter worden vastgehouden aan de zuidelijke grens van Amerika. De moeder verdwijnt als ze wordt teruggestuurd naar El Salvador, het meisje blijft alleen achter in smerige opvangcentra in een voor haar onbekend land. Deze zaak trekt de aandacht van Selena Durán, een latina uit Californië, die zich inzet voor minderjarige vluchtelingen, en van de veelbelovende advocaat Frank Angileri, die moeder en dochter wil herenigen. Samen beginnen ze aan een reis die hen met het geweld tegen vrouwen confronteert.
Maak kans op een meet & greet
Libelle mag nog voor het boek in de winkels ligt alvast het eerste deel delen. Benieuwd naar het boek? Je kunt De wind kent mijn naam online al reserveren via deze link. Als je dat doet, maak je ook kans om aanwezig te zijn bij de digitale meet & greet met Isabel Allende.
EXCLUSIEVE VOORPUBLICATIE
De Adlers
Wenen, november-december 1938
Er hing onheil in de lucht. Sinds de vroege ochtend gierde een bedrieglijke wind door de straten, hij floot tussen de gebouwen door en drong door de kieren van vensters en deuren naar binnen. ‘Het is al echt winter,’ mompelde Rudolf Adler om zichzelf moed in te spreken, maar de beklemming die hij al maanden op zijn borst voelde, kon hij niet aan het klimaat of de kalender toeschrijven. De angst was als een stank van roest en afval die in Adlers neus zat; de pijptabak noch de citrusgeur van zijn aftershave kon die lucht verdrijven. Die middag kon hij door de angstgeur die de valwind veroorzaakte geen adem krijgen, hij voelde zich duizelig en misselijk. Hij besloot zijn patiënten, die op hun beurt zaten te wachten, weg te sturen en zijn praktijk voortijdig te sluiten. Verbaasd vroeg zijn assistente of hij ziek was. Ze werkte al elf jaar met de arts samen en al die tijd had hij geen enkele keer zijn verplichtingen verzaakt; hij was systematisch en punctueel. ‘Niets ernstigs, ik heb alleen kougevat, Frau Goldberg. Ik ga naar huis,’ antwoordde hij. Ze ruimden de spreekkamer op, desinfecteerden de instrumenten en namen bij de deur afscheid van elkaar, als altijd, zonder te vermoeden dat ze elkaar nooit meer zouden zien. Frau Goldberg ging naar de tramhalte en Rudolf Adler liep snel langs de paar huizenblokken die hem van de apotheek scheidden. Hij liep met opgetrokken schouders; met de ene hand hield hij zijn hoed vast en met de andere zijn tas. Het wegdek was nat en de hemel bewolkt, hij veronderstelde dat het had gemotregend en dat later een van die herfstbuien zou volgen die hem altijd overvielen als hij geen paraplu bij zich had. Hij had duizenden keren door die straten gelopen, die hij maar al te goed kende. Hij hield nog altijd van zijn stad, het was een van de mooiste steden ter wereld, vanwege de harmonie tussen de barokke gebouwen en de huizen in art-nouveaustijl, de majestueuze bomen die al begonnen uit te lopen, het buurtplein, het ruiterstandbeeld, de etalage van de banketbakker waarin de gebakjes lagen uitgestald en van het antiquariaat, vol met curiosa; maar ditmaal sloeg hij zijn blik niet op. Hij droeg de last van de wereld op zijn schouders. Die dag begonnen dreigende geruchten de ronde te doen in verband met het nieuws van een aanslag in Parijs: een Duitse diplomaat was met vijf kogels vermoord door een Pools-Joodse jongen. De luidsprekers van het Derde Rijk schreeuwden om wraak. Sinds maart, toen Duitsland Oostenrijk had geannexeerd en de Wehrmacht met militaire trots onder het gejuich van een enthousiaste menigte door het centrum van Wenen paradeerde, leefde Rudolf Adler in angst. Zijn vrees was een paar jaar eerder begonnen en nam toe naarmate de macht van de nazi’s sterker werd vanwege de financiering en de wapens van Hitler. Ze hanteerden het terrorisme als politiek wapen en maakten gebruik van de onvrede, vooral onder de jeugd, over de economische problemen die voortduurden sinds de grote depressie van 1929 en het gevoel van vernedering, veroorzaakt door de nederlaag van de Eerste Wereldoorlog. In 1934 werd Dollfuss, de bondskanselier, vermoord tijdens een mislukte staatsgreep en sindsdien waren er achthonderd mensen gedood bij verschillende aanslagen. De nazi’s joegen hun tegenstanders angst aan, lokten relletjes uit en dreigden met een burgeroorlog. Begin 1938 was de gewelddadige situatie in het land onhoudbaar geworden, terwijl Duitsland aan de andere kant van de grens alles inzette om Oostenrijk tot een van zijn provincies te maken. Hoewel de Oostenrijkse regering toegaf aan de Duitse eisen, vaardigde Hitler het bevel uit tot de invasie. De Oostenrijkse nazipartij had voorbereidende maatregelen getroffen en de binnenvallende troepen ondervonden niet alleen geen enkele tegenstand, maar werden toegejuicht door het grootste deel van de bevolking. De regering zwichtte en twee dagen later reed Hitler zelf triomfantelijk Wenen binnen. De nazi’s stelden absolute controle in over het gebied. Elke oppositie werd illegaal verklaard. De Duitse wetten, het repressieapparaat van de Gestapo en de ss, en het fanatieke antisemitisme werden onmiddellijk ingevoerd. Rudolf wist dat ook Rachel, zijn vrouw, die voorheen altijd rationeel en praktisch was geweest, waarbij ze het onheil niet wilde zien, nu bijna verlamd was van angst en alleen met kalmerende middelen kon functioneren. Beiden probeerden ze Samuels onschuld te beschermen, maar hun zoontje, dat bijna zes jaar werd, gedroeg zich als een volwassene; hij observeerde, luisterde en begreep zonder vragen te stellen. Aanvankelijk gaf Rudolf zijn vrouw dezelfde kalmeringsmiddelen die hij sommigen van zijn patiënten voorschreef, maar omdat ze telkens minder effect sorteerden, voerde hij de medicatie op met een paar krachtige druppels die hij in donkere flesjes zonder etiket wist te bemachtigen. Hij had ze net zo hard nodig als zij, maar hij kon ze niet innemen omdat dat zijn professionele bekwaamheid zou beïnvloeden. De druppels kreeg hij in het geheim van Peter Steiner, de eigenaar van de apotheek, met wie hij al jaren bevriend was. Adler was de enige arts aan wie Steiner zijn gezondheid en die van zijn gezin toevertrouwde; geen enkele verordening van de autoriteiten die contacten tussen ariërs en Joden verbood, kon hun wederzijdse waardering verstoren. De laatste maanden moest Steiner hem echter in het openbaar mijden, want hij wilde geen problemen krijgen met het nazi-buurtcomité. In het verleden hadden ze duizenden spelletjes poker en schaak gespeeld, ze deelden boeken en kranten en gingen vaak wandelen in de bergen of vissen om even bij hun vrouwen weg te zijn, zoals ze lachend zeiden, en in het geval van Steiner, even weg te zijn bij zijn kudde kinderen. Adler deed de laatste tijd al niet meer mee met de pokerspelletjes in de ruimte achter Steiners apotheek. De apotheker ontving Adler bij de achterdeur en gaf hem de medicatie zonder het in zijn boekhouding te noteren. Vóór de annexatie had Peter Steiner nooit vragen gesteld over de herkomst van de Adlers, hij vond hen net zo Oostenrijks als zichzelf. Hij wist dat ze Joods waren, zoals nog honderdnegentigduizend inwoners van het land, maar dat had geen betekenis voor hem. Hij was een agnost; het christendom, waarmee hij was opgegroeid, vond hij net zo irrationeel als alle andere geloven en hij wist dat Rudolf Adler er net zo over dacht, ook al deed hij mee aan sommige rituelen uit respect voor zijn vrouw. Rachel vond het belangrijk dat hun zoon Samuel kon steunen op de traditie van de joodse gemeenschap. Op vrijdagmiddag werden de Steiners gewoonlijk uitgenodigd voor de sabbat bij Adler thuis. Rachel en Leah, haar schoonzusje, besteedden alle zorg aan de details: het mooiste tafelkleed, nieuwe kaarsen, het visrecept dat Rachel nog van haar grootmoeder had, het boerenbrood en de wijn. Rachel en haar schoonzusje waren erg aan elkaar gehecht. Leah was al jong weduwe geworden en had geen kinderen, zodat ze nogal verknocht was geraakt aan het kleine gezin van haar broer Rudolf. Ze wilde per se alleen blijven wonen, ook al had Rachel haar gesmeekt bij hen in te trekken, maar ze kwam regelmatig op bezoek. Ze was heel sociaal en werkte mee aan verschillende activiteiten van de synagoge om de meer behoeftige leden van de gemeenschap te helpen. Rudolf was de enige overgebleven broer sinds de jongste naar een kibboets in Palestina was geëmigreerd, en Samuel was haar enige neefje. Rudolf leidde de sabbat, zoals van de pater familias werd verwacht. Met zijn handen op Samuels hoofd vroeg hij God hem te zegenen en te beschermen, hem genade en vrede te schenken. Meer dan eens betrapte Rachel haar man en Peter Steiner erop dat ze elkaar een knipoog gaven. Ze schonk er geen aandacht aan, omdat ze ervan uitging dat het niet spottend was bedoeld, maar gewoon een teken was van medeplichtigheid tussen die twee ongelovigen.
De Adlers hoorden tot de seculiere, ontwikkelde burgerij die kenmerkend was voor de Weense samenleving in het algemeen en voor de Joodse samenleving in het bijzonder. Rudolf had Peter uitgelegd dat zijn volk eeuwenlang was gediscrimineerd, vervolgd en overal verdreven, daarom hechtte hij veel meer waarde aan onderwijs dan aan materiële zaken. Ze konden van al hun bezittingen worden beroofd, zoals in de loop van de geschiedenis constant was gebeurd, maar niemand kon ze hun intellectuele competentie afnemen. Een dokterstitel stond hoger aangeschreven dan een fortuin op de bank. Rudolf Adler kwam uit een familie van ambachtslieden die er trots op waren dat een van hen arts was geworden. Het beroep verleende aanzien en gezag, maar in zijn geval werd dat niet in geld vertaald. Hij was niet een van de moderne chirurgen en evenmin professor aan de oude Universität Wien; hij was een wijkarts, leergierig en onbaatzuchtig, die de helft van zijn patiënten gratis behandelde. De vriendschap tussen Adler en Steiner was gebaseerd op diepe affiniteit en gedeelde waarden, beiden hadden dezelfde gretige wetenschappelijke nieuwsgierigheid, waren liefhebbers van klassieke muziek, verstokte lezers en sympathiseerden clandestien met de communistische partij, die vanaf 1933 was verboden. Ook vonden ze elkaar in een diepgewortelde afkeer van het nationaalsocialisme. Sinds Adolf Hitler geen kanselier meer was, maar zichzelf had uitgeroepen tot dictator met absolute macht, kwamen ze samen in de ruimte achter de apotheek om zich te beklagen over de wereld en de eeuw waarin ze moesten leven en om troost te zoeken in een glas sterke cognac die de apotheker destilleerde in de kelder, een multifunctionele donkere ruimte, waar hij keurig de benodigdheden bewaarde om veel van de medicijnen die hij verkocht te maken en verpakken. Soms nam Adler zijn zoon Samuel mee naar die kelder om bij Steiner te ‘werken’. De jongen vermaakte zich urenlang met het mengen en bottelen van gekleurde poeders en vloeistoffen die de apotheker hem gaf. Geen van zijn eigen kinderen genoot dit voorrecht. Elke wet die bedoeld was de waardigheid van zijn vriend teniet te doen, sneed Steiner door zijn ziel. Hij had de praktijk van Adler en diens appartement op zijn eigen naam gekocht om te voorkomen dat ze geconfisqueerd zouden worden. De praktijk was gunstig gelegen op de begane grond van een statig gebouw en Adler woonde met zijn gezin op de eerste verdieping; de arts had zijn hele kapitaal in die eigendommen gestoken. Dat hij had besloten ze op naam te laten zetten van iemand anders, ook al was dat zijn vriend Peter, was een verregaande maatregel die hij buiten medeweten van zijn vrouw had genomen. Rachel zou het nooit hebben geaccepteerd. Rudolf Adler probeerde zichzelf ervan te overtuigen dat de antisemitische hysterie snel over zou gaan, omdat ze zich nog niet voordeed in Wenen, de meest verfijnde stad van Europa, de bakermat van grote musici, filosofen en wetenschappers, van wie velen Joods waren. De ophitsende retoriek van Hitler, die de laatste jaren een steeds hogere toon aansloeg, was een zoveelste manifestatie van het racisme dat zijn voorouders hadden moeten verduren, maar dat hun niet belette om samen te leven en succes te hebben. Uit voorzorg had hij zijn naambordje bij de deur van zijn praktijk weggehaald. Dat leverde maar weinig problemen op, aangezien hij al jaren in dit gebouw was gevestigd en goed bekendstond. Zijn cliëntèle was afgenomen omdat de arische patiënten niet meer bij hem mochten komen. Maar hij ging ervan uit dat ze weer terugkwamen als de gemoederen in de stad gesust waren. Hij vertrouwde op zijn professionele bekwaamheid en zijn welverdiende reputatie. Maar toch begon Adler, naarmate de tijd verstreek en de spanningen groeiden, het idee te overwegen om te emigreren en zo aan de losgebarsten storm van de nazi’s te ontsnappen. Rachel Adler stak een pilletje in haar mond en slikte het zonder water door, terwijl ze bij de bakker op haar wisselgeld wachtte. Ze was modieus gekleed, in beige en bordeauxrood: een strak getailleerd jasje, de hoed schuin op het hoofd, zijden kousen en hoge hakken. Ze was mooi en nog geen dertig jaar, maar door haar strenge gezichtsuitdrukking leek ze een paar jaar ouder. Ze probeerde haar trillende handen in haar mouwen te verbergen en op luchtige toon te antwoorden op de opmerkingen van de bakker over de aanslag in Parijs. ‘Wat dacht die idiote kerel die de diplomaat vermoordde? Het moet een Pool zijn!’ riep de man uit. Rachel kwam net terug van haar laatste les aan haar beste leerling, een jongen van vijftien die vanaf zijn zevende jaar pianoles van haar kreeg, een van de weinige leerlingen die muziek serieus namen. ‘Neem me niet kwalijk, Frau Adler, u begrijpt wel…’ had de moeder bij het afscheid gezegd. Ze betaalde drie keer zoveel als het normale lesgeld en stond op het punt haar te omhelzen, maar hield zich in uit angst haar te beledigen. Ja, Rachel begreep het. Ze was dankbaar, want deze vrouw had haar een paar maanden langer werk gegeven dan waartoe ze verplicht was. Ze deed haar best om haar tranen te bedwingen en vertrok met opgeheven hoofd; ze mocht die jongen graag en veroordeelde hem niet omdat hij trots de bruine korte broek en het overhemd droeg van het uniform van de Hitlerjugend, onder het motto ‘bloed en eer’. Alle jongeren hoorden bij de beweging, het was nagenoeg verplicht.
‘Kijk eens naar het gevaar waar die Pool ons allemaal in gestort heeft. Hebt u gehoord wat ze op de radio zeiden, Frau Adler?’ ging de bakker zelfgenoegzaam verder. We hopen dat het bij dreigementen blijft,’ zei ze. ‘Gaat u maar snel naar huis, Frau Adler. Er lopen groepen verhitte jongeren door de straten. U zou niet alleen moeten zijn. Het wordt al bijna donker.’ ‘Goedemiddag en tot morgen,’ prevelde Rachel terwijl ze het brood in haar tas deed en het wisselgeld in haar portemonnee stopte. Eenmaal buiten vulde ze haar longen met de frisse lucht en probeerde ze de donkere voorgevoelens te verdrijven die ze had sinds de vroege ochtend, lang voordat ze naar de radio had geluisterd en naar de alarmerende geruchten die in de buurt de ronde deden. Ze dacht dat de donkere wolken een voorbode waren van de regen en concentreerde zich op wat ze nog moest doen. Ze moest nog wijn en kaarsen kopen voor vrijdag, haar schoonzus zou bij hen komen voor de sabbat, zoals elke week, en ook de Steiners met hun kinderen. Ze voelde dat ondanks de medicijnen die ze net had ingenomen haar zenuwen haar midden op straat in de steek konden laten. Ze had haar druppels nodig en besloot de boodschappen de volgende dag te doen. Twee huizenblokken verder zag ze het gebouw waar ze woonde, een van de eerste gebouwen in de pure art-nouveaustijl, opgetrokken aan het eind van de negentiende eeuw. Toen Rudolf Adler voor zijn praktijk een ruimte kocht op de begane grond en een appartement voor zijn gezin, hadden de organische lijnen, de gebogen vensters en balkons en de glas-in-loodramen met gestileerde bloemen een schandaal veroorzaakt bij de conservatieve Weense gemeenschap, die gewend was aan de barokke elegantie, maar de art nouveau hield stand en al snel werd het gebouw een referentiepunt in de stad. Rachel kwam in de verleiding om even naar de praktijk te gaan om haar man gedag te zeggen, maar dat idee liet ze onmiddellijk los. Rudolf had zelf genoeg problemen en ze kon hem niet lastigvallen met haar zorgen. Bovendien zat Samuel al vanaf de ochtend op haar te wachten bij zijn tante thuis.
Leah Adler was onderwijzeres en ze had aangeboden om een aantal kinderen les te geven. Samuel was een paar jaar jonger dan de anderen, maar hij bleef niet achter met de lesstof. Veel Joodse kinderen werden slecht behandeld op school en een paar moeders in de gemeenschap hadden zich georganiseerd om de jongsten privéles te geven, terwijl de grotere kinderen onderwijs kregen in de synagoge. Het was een noodmaatregel, dachten ze. Rachel liep snel door om haar zoontje op te halen en merkte niet dat de praktijk van haar man op dat ongebruikelijke uur gesloten was. Meestal stond Rudolf tot zes uur ’s avonds klaar voor zijn patiënten, behalve op vrijdag, dan kwam hij voor zonsondergang al eten. Het appartement van Leah, eenvoudig maar goed gelegen, bestond uit twee kamers met tweedehands meubels, ingelijste foto’s van haar vroegtijdig overleden man en herinneringen aan de reizen die ze met hem had kunnen maken voordat ze weduwe werd. Op de dagen dat ze haar leerlingen ontving, rook het er naar versgebakken koekjes. Rachel Adler zag drie andere moeders die hun kinderen kwamen ophalen, maar nog even gebleven waren voor een kopje thee en om te luisteren naar Samuel die ‘Ode aan de Vreugde’ speelde. De jongen was aandoenlijk, klein en mager, met zijn knieën vol schrammen, zijn weerbarstige haar en zijn serieuze concentratie, meewiegend op de muziek van zijn viool en totaal onwetend van de sensatie die hij teweegbracht. Bij de laatste noten brak een koor los van loftuitingen en applaus. Samuel had een paar seconden nodig om uit zijn trance te ontwaken en terug te keren naar het groepje vrouwen en kinderen. Hij maakte een lichte kniebuiging en terwijl zijn tante zich naar hem toe haastte om hem een zoen te geven, onderdrukte zijn moeder een tevreden glimlach. Het was een relatief gemakkelijk stuk dat de jongen in minder dan een week had geleerd, maar Beethoven bleef altijd indrukwekkend. Rachel wist dat haar zoon een wonderkind was, maar ze gruwde van elke vorm van opschepperij, dus ze zei er nooit iets over, in de hoop dat anderen dat wel zouden doen. Ze hielp Samuel zijn jas aantrekken en de viool in de koffer te doen, nam haastig afscheid van haar schoonzus en de andere vrouwen en vertrok naar huis, in de veronderstelling dat ze genoeg tijd zou hebben om de vleesschotel voor het avondeten in de oven te zetten. Sinds een paar maanden had ze geen huishoudelijke hulp meer, omdat de Hongaarse hulp die ze jaren had gehad, was gedeporteerd en ze niet de energie had om iemand anders te zoeken. Moeder en zoon liepen zonder te stoppen langs de deur van de praktijk en gingen de ruime hal van het gebouw in. De glazen lampen, beschilderd met waterlelies, brandden en verlichtten het vertrek met groene en blauwe tinten. Over de brede, dubbele trap liepen ze naar de eerste verdieping, ze groetten in het voorbijgaan de conciërge, die constant vanuit haar hokje de boel in de gaten hield.
De vrouw reageerde niet. Dat deed ze zelden. Het appartement van de Adlers was ruim, comfortabel, met zware mahoniehouten meubels die een leven lang mee moesten gaan en niet pasten in deze architectuur van lichte en simpele lijnen. Rachels grootvader was antiquair geweest en zijn nakomelingen hadden schilderijen, tapijten en snuisterijen geërfd van uitzonderlijke kwaliteit, maar wel ouderwets. Rachel, die een verfijnde opvoeding had gehad, probeerde een gedistingeerd leven te leiden, hoewel de inkomsten van haar man en van haar muzieklessen niet te vergelijken waren met die van haar grootouders. Haar elegantie was ingetogen, uiterlijk vertoon vond ze net zo walgelijk als opschepperij. Het risico jaloezie op te wekken bij anderen was haar in haar jeugd ingeprent. In een hoek van de kamer, bij het raam dat op straat uitkeek, stond de vleugel, een Blüthner die al drie generaties in de familie was. Die was haar werkinstrument want ze gebruikte hem met de meeste leerlingen, en pianospelen was ook haar enige pleziertje in de uren dat ze alleen was. Als kind speelde ze al voortreffelijk, maar in de puberteit, toen ze zich realiseerde dat ze niet genoeg talent had om soliste te worden, legde ze zich toe op het lesgeven. Ze was een goede lerares. Haar zoon had daarentegen het muzikale talent dat maar zelden voorkomt. Vanaf zijn derde jaar zat Samuel aan de piano en hij kon op het gehoor elke melodie spelen nadat hij die één keer had gehoord. Maar zijn voorkeur ging uit naar zijn viool, die kon hij immers overal mee naartoe nemen, zoals hij zei. Rachel had niet meer kinderen kunnen krijgen en gaf al haar moederliefde aan Samuel. Ze aanbad hem en moest hem wel verwennen, want het kind gaf geen problemen, hij was vriendelijk, gehoorzaam en ijverig. Een half uur later hoorde Rachel rumoer op straat en liep naar het raam. Het was al donker. Ze zag een zestal jongeren langslopen die dronken leken en leuzen van de nazipartij en beledigingen tegen de Joden schreeuwden – uitzuigers! klootzakken! moordenaars! – dezelfde scheldwoorden die ze eerder had gehoord en gelezen in de krant en op de Duitse pamfletten. Een van hen droeg een fakkel en anderen waren gewapend met stokken, hamers en stalen pijpen. Ze duwde Samuel weg bij het raam, sloot de gordijnen en wilde naar beneden gaan om haar man te roepen, maar de jongen klampte zich aan haar vast. Samuel was gewend om alleen te zijn, maar hij was zo geschrokken dat zijn moeder besloot te wachten. Buiten nam de herrie af en ze vermoedde dat de groep was verdwenen. Ze haalde de vleesschotel uit de oven en begon de tafel te dekken. Ze wilde de radio niet aanzetten. Er was altijd heel slecht nieuws.