PREMIUMColumn
José: “Ach, koningin Juliana, ze had wel wat weg van mijn moeder”
José Rozenbroek haalt herinneringen op aan koningin Juliana, die zo ‘gewoon’ bleef.
Van de week kreeg ik een zwart-wit ansichtkaart van koningin Juliana onder ogen. Ze zit in haar werkkamer op paleis Soestdijk, achter een strak vormgegeven bureau, achter haar staat een koele metalen ladenkast. Het is 1951, het zijn de jaren van de hypermoderne Gispenstijl. Aan de deurklink van de openslaande deuren achter haar hangt iets huiselijks, iets vertrouwds, iets waar ik in geen dertig jaar aan heb gedacht, maar wat ik ogenblikkelijk herken: de Pro Juventute Oranjekalender. De Pro Juventute-kalender! Wij hadden jarenlang thuis zo’n kalender en mijn zusjes en ik waren er dól op, want op elke bladzij stond een fijne foto van de koninklijke familie: de koningin, de prinsessen, die knappe Claus met zijn aristocratische kop, de stoute prinsjes. Op de kalender achter Juliana herken ik de kleine Margriet, dus, check check, het zal wel januari zijn. In 1943, midden in de oorlog, was in die maand het derde prinsesje geboren, in het verre Ottawa, waar de verloskamer voor een paar uur tot Nederlands grondgebied werd uitgeroepen.
Ach, Juliana, de koningin van mijn jeugd – ik was haar een beetje vergeten. Toen ik, geïnspireerd door die ansichtkaart, naar de Julianatentoonstelling in de Nieuwe Kerk in Amsterdam ging, herleefde ze weer in al haar facetten. Een beetje zweverig, een beetje mal, en ze had ook wat van mijn moeder weg met haar permanent en korte nertsjasje dat zo in de mode was rond 1970. Ze was niet bepaald een sprookjesprinses, want mollig en plomp en met een scheef gebit. Nee, de Oranjes zijn doorgaans niet gezegend met beeldige figuurtjes. Bernhard, weliswaar van Duitse adel maar platzak én klaploper, trouwde haar om haar geld, zo weten we uit diverse biografieën. Hij hield er een eindeloze reeks vriendinnen op na, met wie hij enkele bastaarddochters kreeg. Juliana bleef van hem houden, van ‘pappie’, zoals ze hem steevast noemde, hoe grimmig hij ook naar haar keek, hoe geïrriteerd hij ook haar hand kon wegschuiven als ze die liefhebbend op de zijne legde.
Toen ik door die tentoonstelling kuierde kreeg ik weer subiet medelijden met deze koningin die zo graag ‘gewoon’ wilde zijn, die liever op de fiets dan in een koets zat, pompeus gedoe en kouwe drukte háátte, maar daarmee toch moest zien te dealen. En die natuurlijk helemaal niet wist wat ‘gewoon’ zijn betekende – de foto waarop ze in een kostbare kuitlange bontjas de Watersnoodramp inspecteerde, spreekt boekdelen. Wat ik niet wist en wat ik erg aandoenlijk vond: ze had niks met sieraden, maar als ze dan tóch op staatsbezoek ging bij een bevriend koningshuis, dan keerde ze de hele juwelendoos om en werd alles uit de kast getrokken tot ze eruitzag als een flonkerende kerstboom. De schat. Het verhaal gaat dat ze op haar oude dag zo dementerend was dat ze met fladderende rokken door de paleistuinen danste, afgeschermd van iedereen, eindelijk vrij, zich niet bewust dat pappie door de ramen naar haar keek, zijn pijp geklemd tussen de kaken. Over die laatste fase zwijgt de Nieuwe Kerk in alle talen. Jammer. Ga toch maar, kijk naar de oude koningin, ontdek de mens achter de vlinderbril.
Bladenmaker en journalist José Rozenbroek is een nieuwsjunk. Elke week schrijft ze voor Libelle een column over wat haar opvalt en waarover ze zich opwindt.