PREMIUMColumn
Tessa: “‘Ze dachten dat we bolletjesslikkers waren!’ zegt mijn zoon verhit”
Tessa brengt haar kinderen naar de luchthaven om terug naar Nederland te vliegen. En dat is een behoorlijke onderneming.
“Hoe lang duurt het nog?” We rijden over een verlaten weg in Frans-Guyana, een van de buurlanden van Suriname. Morgen zetten we daar onze kinderen, Rio en Ava, op de luchthaven af en vliegen ze naar Parijs, om de volgende dag met de trein door te reizen naar Amsterdam. Onze dochter was in Suriname op vakantie en moet weer gaan studeren, zoonlief gaat in Nederland voor ons bedrijf op een toerismebeurs staan. Een heel gedoe, maar rechtstreeks naar Nederland vliegen vanuit Paramaribo is in bepaalde perioden praktisch onbetaalbaar geworden. De Surinaamse luchtvaartmaatschappij ging tijdens de coronapandemie nagenoeg failliet, kreeg geen overheidssteun én er zou sprake zijn van mismanagement. KLM, de enige andere maatschappij op de Amsterdam-Paramaribo-route, joeg de prijzen meteen flink op. Mijn man Sirano en ik hadden geen zin om ons blauw te betalen, de reis via het buurland scheelt een hoop geld. Het eeuwige op en neer reizen is een erfenis van onze koloniale geschiedenis. In Nederland woont een Surinaamse gemeenschap van naar schatting driehonderdduizend mensen. Landverhuizers zijn we, pendelend tussen het thuisland en het voormalige moederland voor familiebezoek en voor werk en studie, want ook in Suriname wordt Nederlands gesproken.
“Nu nog maar drie uur rijden”, zeg ik met een half omgedraaid hoofd richting achterbank. Twee paar ogen draaien verveeld omhoog en ik hoor een diepe zucht. Met een korjaal, een uit boomstammen gemaakte boot, hebben we net vanuit het Surinaamse Albina de oversteek gemaakt over de machtige Marowijne-rivier naar Saint-Laurent. Net als Albina is Saint-Laurent een rommelig stadje, alles draait er om aankomen of vertrekken, vrijwel niemand wil er blijven. Ik zet de radio aan. Opeens zijn we in Frankrijk, en is het verre Europese moederland merkbaar in de café au lait die we onderweg drinken, met een pain au chocolat erbij, besteld in mijn beste schoolfrans. Frans-Guyana hoort om maar één reden nog altijd bij Frankrijk: de belangrijke raketlanceerbasis in Kourou.
Eenmaal op de luchthaven wil ik helemaal meelopen tot in de vertrekhal, maar Sirano houdt me tegen. Ze moeten het zelf doen, vindt hij. Licht benauwd roep ik van een afstandje nog gauw: “Let op je geld en paspoort!” Terug in Albina luisteren we naar een verhit spraakbericht van Rio. “Ze hebben ons duizend vragen gesteld, ze dachten dat we bolletjesslikkers waren! Uiteindelijk mochten we toch door.” Ik kijk Sirano aan: “Volgende keer toch maar weer rechtstreeks?”
Schrijver en documentairemaker Tessa Leuwsha (55) woont en werkt in Paramaribo. Ze is getrouwd en heeft twee volwassen kinderen.