Irene (58): “Ik staar naar de boterham op mijn bord, maar krijg geen hap door mijn keel. Mijn man Remco kijkt op van zijn krant. ‘Kom op Ireen, je zoekt een andere werkgever en gaat er gewoon weer tegenaan.’
Ik kijk weg. Hij lijkt niet door te hebben hoeveel impact de afgelopen jaren op mij hebben gehad. De vernederingen, de angst. Remco is heel rationeel en begrijpt niet waar ik zo moeilijk over doe. Alsof hij is vergeten dat ik kostwinner ben. Ik slik mijn tranen weg, loop naar de keuken en kijk naar mijn weerspiegeling in het raam. Mijn huid is dof, mijn ogen dik. Waar ben ik aan begonnen? De honden kwispelen en vechten om mijn aandacht. Ik wil niets liever dan met ze naar buiten, maar ben als de dood dat Jasper me ergens opwacht. Hij is mijn manager, de man die me al sinds mijn eerste werkdag bij het schoonmaakbedrijf lastigvalt met appjes en handtastelijkheden. Gedrag waar ik, na eindeloos piekeren, gisteren melding van heb gemaakt bij de vertrouwenspersoon op het werk.
Niemand wist het. Zelfs Remco heb ik het deze week pas verteld. Ik twijfel nog steeds aan mezelf. Lok ik het uit? Ben ik een zeurpiet die niets kan hebben? En wie gaat mij geloven? ‘Niemand’, verzekerde Jasper me. Als ik hiermee naar buiten zou komen, zou hij er hoogstpersoonlijk voor zorgen dat ik mijn baan kwijtraak. Hij weet dat we thuis leven van mijn salaris. Ook mijn huwelijk zou stranden, want hij ging Remco wel even vertellen hoe leuk we het samen hadden. Dus hield ik mijn mond als hij me onsmakelijke pornobeelden stuurde en als ik appjes kreeg met teksten als ‘ik neem je op het bureau’ en ‘ooit krijg ik je wel, ik hou van je’. Toen hij me voor de zoveelste keer beetpakte en probeerde te zoenen, stopte hij pas toen ik hem wegduwde. Ook toen hij begon met appen, bleef ik beleefd. Ik antwoordde dat ik niets van hem wilde, dat hij een leuke vrouw en zoon had en het verkeerd was wat hij deed. Maar dat hielp niet. De volgende ochtend stond hij me op te wachten in het fietsenhok en gleden zijn handen over mijn borsten en heupen. Ik zei recht in zijn gezicht dat ik er geen trek in had, maar dat had een averechts effect: hij werd woest en ging zelfs een keer naar de directie om te zeggen dat ik niet goed schoonmaakte en de boenmachine had kapotgemaakt. Dat was niet mijn schuld, maar ik werd wel op het matje geroepen. De volgende ochtend stond hij met een grijns op zijn gezicht bij de koffieautomaat. En ik? Ik zei niets, ik was gewoon te bang om mijn baan kwijt te raken.
Eergisteren knapte er iets bij me. Ik heb een auto-immuunziekte die mijn organen aantast. Met medicatie was alles redelijk onder controle, maar de laatste maanden ging ik door alle stress en angst snel achteruit. Als ik mijn verhaal vertel, wordt alles beter, dacht ik. Jasper wordt ontslagen en ik krijg mijn leven terug. Zes jaar kostte het me om de moed te verzamelen. Wat een opluchting had moeten zijn, werd een klap in mijn gezicht: Stephanie, de vertrouwenspersoon, geloofde me niet. Tranen rollen over mijn wangen als ik denk aan ons gesprek gisteren. Wegwuifgebaren, opgetrokken wenkbrauwen... Ze zei letterlijk: ‘Mensen zeggen zoveel, we kunnen niet zomaar alles geloven.’
Ik kruip terug in bed en trek de dekens over mijn hoofd. In de verte hoor ik mijn telefoon overgaan. Ik gris het apparaat van mijn nachtkastje en druk Jaspers oproep weg. Hij heeft vast lucht van de zaak gekregen en komt verhaal halen. Ik ben bang, wil het liefst verdwijnen. Maar er wordt van mij verwacht dat ik morgen gewoon weer op de werkvloer sta.”
Hoe dit verhaal verder gaat lees je hier.
De namen in dit interview zijn om privacyredenen gefingeerd.