PREMIUMcolumn
Wieke: “Mijn vader snapte meteen waarom wij de leraar Goofy noemden. Ik zag dat hij lachte”
Bijnamen zijn een gek fenomeen, vindt Wieke. De exemplaren die de leraren vroeger op haar middelbare school kregen zijn haar altijd zijn bijgebleven.
Zo lollig om bijnamen te verzinnen voor dingen en bovenal voor mensen. Mijn Australische nicht kwam met een hele fijne, voor een collega die nooit te vinden was als je haar nodig had: G-spot.
Onze leraren hadden vroeger bijna allemaal een bijnaam. Geschiedenisleraar Goofy, en De Buks voor Duits. Hij heette in het echt Bukovski en het werd de Buks omdat hij altijd zo bulderde en staccato sprak. Ik stond ooit tien jaar voor de klas en ik vraag me nu af of die kinderen voor mij ook een bijnaam hadden. Er lezen er hier altijd een paar mee, dus leerlingen van toen, kom maar door. Het is bijna een halve eeuw geleden, dus niemand hoeft na te blijven om een opstel over het nut van bijnamen te schrijven.
Goofy heette zo omdat hij enorme flaporen had. Ik was jarig en in de brugklas mocht het toen nog: trakteren. In de tweede haalde je daar natuurlijk je neus voor op. Ik ging die ochtend naar school met een trommel versnaperingen, sigaretten voor de leraren en repen chocola voor degenen die niet rookten. In de pauze stopten we een klappertje uit de feestwinkel in de sigaret voor Goofy. Waarom? Omdat we hem een zak vonden. Toen, o duizend bommen en granaten, kwam mijn vader me uit school halen. “Je vader staat bij Goofy in de gang!” meldden mijn opgewonden klasgenoten me. Daar stonden ze serieus te praten, waarschijnlijk over mijn houding in de klas. En toen bood mijn vader Goofy een vuurtje aan voor de klapsigaret en hij stak er zelf ook eentje op. Dat kon toen nog, gewoon roken in de schoolgang. Zelfs in de lokalen. Knal. Boem. Niet heel erg, maar genoeg voor een geschokte reactie van Goofy en ook van mijn vader. “Meekomen jij!” baste mijn vader tegen mij, nadat hij had gehoord dat deze jolige sigaret van mij afkomstig was. Tegen Goofy zei hij dat dit ernstig bestraft zou worden en Goofy keek mij nog vuiler aan dan anders.
Eenmaal in de auto vroeg mijn vader wat hiervan de lol had moeten voorstellen. “Goofy behandelt ons als kleuters”, was mijn antwoord. “Goofy??” Mijn vader snapte meteen waarom wij hem zo noemden. Ik wachtte op de ernstige straf, maar die kwam niet, ik was tenslotte jarig. “Niet meer doen hoor!” zei mijn vader en ik zag dat hij lachte.
Jaren later, ik stond zelf al voor de klas, vroeg ik mijn vader waarom hij toen niet laaiend was geworden. Hij had moeten denken aan Stinky. Dat was zijn lerares aardrijkskunde. Dertig jaar later was de inmiddels oude Stinky ook mijn lerares en heette ze nog steeds zo, omdat het raam in haar lokaal nooit open mocht en het stonk er altijd erbarmelijk. Mijn vader had als zestienjarige een mus gevangen en die losgelaten in Stinky’s lokaal. Dikke paniek. Toen mochten de ramen wél wagenwijd open van de doodsbange Stinky. Daaraan had hij teruggedacht, bij het voorval met de klapsigaret. Dat hij vroeger dus geen haar beter was dan zijn dochter.
Bijnamen gaan bij mensen en dingen horen. Het blijft een gek fenomeen. Doen we dat om ze belachelijk te maken, of is het iets liefkozends? Ik weet één ding wel: je komt er nooit meer vanaf. En wat die G-spot betreft? Het is even zoeken, maar dan heb je ook wat.
Wieke Biesheuvel is getrouwd met Rob, heeft 3 volwassen kinderen en 7 kleinkinderen. Wieke woonde in bijna alle Nederlandse provincies én in Zambia, maar heeft nu haar hart verpand aan Noordwijk. Ze houdt van LLL: leven, lachen en laat-toch-waaien. En eigenlijk is er nog een vierde L, namelijk die van Libelle-lezeressen.