null Beeld

PREMIUMColumn

Agnes: “Ik? In therapie? Wat is dit voor gekkigheid?”

Agnes Hofman

Agnes Hofman wil echt nooit meer naar een psycholoog, ook al worstelt ze nog regelmatig met haar gevoelens.

“Echt, ik ben er zo van opgeknapt”, vertrouwt mijn beste vriend D. me toe, terwijl hij met beleid mijn rozen snoeit. Ja, D. zit al vele maanden in therapie. En nu heeft hij het licht gezien: “Ik voel me rustiger en leg mezelf minder druk op. Dat heb jij ook nodig, schat. Jij moet ook in therapie.” Van schrik stop ik met onkruid wieden. Ik? In therapie? Wat is dit voor gekkigheid?

“Ik heb je uitgenodigd voor de gezelligheid, niet voor een interventie”, mompel ik, wetende dat hij gelijk heeft. Ik wil het niet en ik moet het niet. Niet nog een keer. Niet na die ‘sessie’ in het Blijf-van-mijn-lijf-huis, nu precies 21 jaar geleden. “Hoe is de band met je moeder?” vroeg de huispsycholoog daar. Drie minuten later stond ik weer buiten. Wat een onzin! Ik zat daar omdat mijn ex mij probeerde te wurgen, met mijn kekke sjaaltje. De buurman had de politie gebeld. Mijn ex wachtte buiten met een paar agenten, terwijl ik een tas pakte en T. uit zijn bedje haalde.

Zo belandden we later die dag in dat vervloekte Blijf-van-mijn-lijf huis, terwijl mijn ex uiteraard in ons huis bleef wonen alsof er niets aan de hand was. Het is goed dat die instanties bestaan, natuurlijk, maar volwassen vrouwen werden op die locatie als onnozele kinderen behandeld. Ik weet nog die keer dat T. daar tijdens het spelen was gevallen, en een schaafwondje op zijn knie had. Ik liep naar de begeleiding om een pleister te vragen. “Die heb je zelf niet?” vroeg ze. Nee, in de haast had ik geen verbandtrommel gepakt.

Hoofdschuddend kreeg ik een pleister én een aantekening. “Vraag ze nooit meer om hulp hoor”, zei een vrouw die er al langer zat. “Dan denken ze dat je niet zelfstandig bent en moet je nog langer wachten op een eigen huis.” Ja, er zaten vrouwen van dertig, van veertig en van vijftig... Vrouwen die een huis runden, soms zelfs een bedrijf. En die moesten aan een stagiaire bewijzen dat ze heus wel goed voor zichzelf en hun kinderen konden zorgen. Want anders... anders was je gewoon de Sjaak. Dan werd je met een minachtend mondje toegesproken, door zo’n zurig wijf.

Daarom ging ik daar in therapie. Eén keer. Omdat het moest. Niet meedoen was tegenwerken. Het ding was echter, ik kon amper praten omdat mijn keel nog half dicht zat. Mijn hart was gebroken. Ik had al dagen niet had geslapen van de zorgen en de stress: hoe lang moeten we hier blijven? Waar komen we van rond? Hoe blijf ik sterk voor T.? Hoe voorkom ik nóg een aantekening? Want op dag drie had ik er al twee. Die eerste nacht moest ik namelijk T. in zijn bedje laten, om beneden met de dames te knutselen. Want “vanavond maak je een collage van je droomhuis.” Zat ik daar met tijdschriftknipsels, een schaar en Pritt-stift beneden in dat enorme gebouw, terwijl mijn zoon boven de boel bij elkaar krijste. “Dat is niet normaal voor een kind van bijna drie”, zei zo’n empathieloze horzel, terwijl ze een notitie maakte en ik naar boven rende. Ze snapte niet dat het voor hem destijds heel eng was, alleen in zo’n grote kille kamer. Ik voelde een enorme druk: wat moet ik in therapie doen of zeggen zodat T. en ik zo snel mogelijk uit deze situatie komen?

Trillend als een rietje nam ik plaats op een oncomfortabele houten stoel. “Agnes, toch?” vroeg de psychologe. Nou ja, ik denk dat het een psychologe was. Het kan net zo goed een maatschappelijk werker of coach of whatever zijn geweest. Ik kan me niet herinneren dat ze zich goed voorstelde. Of dat ze warm en bemoedigend glimlachte. Nee, ze zuchtte diep, keek me aan en vroeg verveeld: “Hoe is de band met je moeder?” Mijn bek viel open. “Wat doet de relatie met mijn moeder ertoe?” antwoordde ik. “Dat is wel een ontzettende clichévraag om als eerste te stellen, vind je niet?” De psychologe greep haar pen en begon te schrijven. Ah, nóg een aantekening. Nee, ik heb het niet afgewacht.

Ik stoof naar boven, om al mijn zakken en tassen te legen: waar was mijn kleingeld? Daarna pakte ik T. bij de hand en wandelden we samen naar een telefooncel. Hoe durfde ze te vragen naar de band met mijn moeder? Onze relatie was rommelig, ja. Tienermoeder worden had de band tussen ons niet verstevigd, en het verzwijgen van het geweld in mijn relatie hielp ook niet. Ik had mijn ouders niet eens durven zeggen dat ik in een Blijf-van-mijn-lijf-huis zat. Uit schaamte. Uit angst voor “zie je nou wel?”

Wat mijn ouders ook zouden zeggen, hoezeer ik ze ook zou teleurstellen omdat mijn relatie had gefaald, dat leek me minder erg dan nog één dag langer tussen die nazi’s in dat Blijf-van-mijn-lijf-huis verblijven. Die avond nog lag ik huilend naast mijn moeder op de bank. “Moet je niet in therapie, om het allemaal te verwerken?” vroeg ze. Ik schudde mijn hoofd. Daarvoor was ik te trots. Alsof ik het leven zelf niet aankon en hulp nodig had om stabiel te blijven. En hulp van wie? Van zo’n verveelde therapeut? Nee, dank je.

In de twintig jaar erna ben ik wel vaker op de proef gesteld. Te vaak, denk ik. Ik watertrappel al twintig jaar in een bak ellende, om mijn hoofd maar boven water te houden. Mijn huidige boerenleven doet me goed. Goed genoeg om eindelijk die shit in mijn hoofd op te ruimen, alleen...

“Stop met het zoeken naar bezwaren”, zegt D. lief, met tranen in zijn ogen. “Geloof me nou, er zijn ook goede psychologen die wel het beste met je voorhebben. Kijk maar naar mij en hoe ik ben opgeknapt. Wil je haar nummer?” Ik zucht. “Geef maar...”

Agnes Hofman (43) is lifestyle journalist met Nederlandse en Braziliaanse roots. Ze woont in Lissabon met T., haar zoon van 23 en hun asielhondje Nacho. Ze schrijft voor Libelle over haar leven, loslaten en gelukkig(er) worden.

Op alle verhalen van Libelle rust uiteraard copyright. Linken kan altijd, eventueel met de intro van het stuk erboven. Wil je tekst overnemen of een video(fragment), foto of illustratie gebruiken, mail dan naar copyright@libelle.nl.
© 2023 DPG Media B.V. - alle rechten voorbehouden