PREMIUM
Janneke & het hospice: “‘In de la ligt een envelop voor je’, zegt mijn collega. ‘Ze heeft voor iedereen een persoonlijk briefje achtergelaten’”
Wanneer Janneke langs de kamer van mevrouw A. loopt, komt ze erachter dat mevrouw A. is overleden. De rillingen lopen over haar rug.
Onvermoeibaar trappen zijn blote beentjes met klotsende knietjes tegen de bal, tegen de muur van de buurvrouw. De straat is leeg, op enkele geparkeerde auto’s na. Trap, tegen de muur. Trap, de portiek in. Stuiterend naar beneden. De bal op de voet. De bal op de borst. Van bovenaf, driehoog in de erker, zie ik hoe zijn buurvrouw door de voordeur naar buiten komt, met een glimlach op haar gezicht. Terwijl ze haar handschoenen aantrekt, zegt ze iets tegen de jongen. Hij houdt de bal stevig onder zijn armen geklemd. Haar glimlach verflauwt, terwijl de jongen kleiner wordt in het welwillende lentelicht. Ze vouwt haar in leer gehulde handen in elkaar, knikt nog even richting de ramen van haar woning, draait zich om en stapt op haar fiets. De jongen kijkt haar na. Ik ook. Zodra ze uit het zicht is, trapt hij de bal weer tegen de muur. Een snelle blik op de bocht, voor de zekerheid. Opluchting bij ons beiden. De buurvrouw heeft het niet gezien. Hij trapt weer door. Ik pak mijn tas en ga naar het hospice.
Wit satijnen lint
Ik hang mijn jas op in het kantoortje waar de zorg koffiedrinkt en overleg pleegt. Ik zeg gedag, pak een mondkapje en de bewonerslijst en ga naar de keuken. Maar nog voordat ik de namen heb kunnen bekijken zie ik het witte, satijnen lint aan de deurklink van de kamer van mevrouw A. (76). Een rilling loopt over mijn rug. Ik raak het aan, hang het net iets rechter. Een wit lint betekent dat iemand is overleden. Ik miste haar vorige week al, maar verbond er geen conclusies aan. In de keuken vertelt collega H. dat mevrouw A. op dat moment op eigen verzoek onder begeleiding nog een keer naar buiten ging “om de lucht te voelen,” zoals ze zelf had gezegd.
“Het is goed zo,” stelt collega H. me gerust. “Je hebt zelf gezien hoe ze op het laatst nog met haar familie in het reine is gekomen, ze heeft haar leven bewust kunnen afsluiten. Ze was benauwd de laatste tijd, angstig, bang voor de overgang, ze verzette zich. Je kon haar worsteling in de laatste uren zien.” Ik slik. Niet kunnen ademen is een van mijn grootste angsten. Dat de lucht, zuurstof, dat wat het vanzelfsprekendst is, je wordt ontnomen. “In de la ligt een envelop voor je, ze heeft voor iedereen een persoonlijk briefje achtergelaten.”
Geuren en kleuren
Na de lunch pak ik de envelop en loop ermee naar de kamer van mevrouw A., duw voorzichtig haar deur open en fluister tegen beter weten in: “Mevrouw A., ik ben het. Janneke, van de lunch.” Natuurlijk blijft het stil. Ik ruik haar eau de cologne 4711. Op haar bed lees ik de wenskaart, een van de vele die ik zelf nog voor haar heb gekocht, beneden in het winkelcentrum.
“(…) Dank voor je vrolijkheid en voor de heerlijke smaken. Als je je droevig voelt, denk dan aan mij. Hoe je altijd nog het tij kunt keren, dat het kan, dat je moet blijven proberen. Pas als je niet meer opstaat, is de gelegenheid voorbij. Je hebt het me zelf gezegd. (…)”
Blijven trappen
Weer op mijn fiets denk ik aan lijstjes, aan werk dat moet gebeuren, aan de was en aan hoe droog het deze zomer misschien zal worden. Aan vriendschappen, aan liefde, aan wat ons in leven houdt, familie, broer en zus. Aan de nevelige stem van mevrouw K. (60) door het vele roken. De levervlekken op de handen van meneer L. (73).
Aan de vanzelfsprekendheid van het noodzakelijkste.
Aan de levens die achter het glas verblijven, de dagen en hoe ze zich aaneenrijgen. Aan hoe ons wordt geleerd dat je vooral jezelf moet worden en blijven. Maar niet hoe je dat doet wanneer de wereld over je heen valt.
Ik denk op de maat van het trappen van de jongen met de bal tegen de muur en ik hoop dat hij dat zo lang mogelijk blijft doen. Trappen tegen de bal. Voor zichzelf, voor mevrouw A., mevrouw K., meneer L., D., G., J. Voor het hele alfabet, voor ons allemaal.
Janneke Siebelink (47) kookt één dag in de week als vrijwilliger in een hospice. Voor Libelle schrijft ze over de bewoners van het hospice, die veelal in hun laatste levensfase verkeren. En leert ze: in de nabijheid van de dood, is het leven groots.