PREMIUMJanneke & het hospice
Janneke & het hospice: “Mevrouw Q. heeft niet lang meer. Laat ik haar winnen of is dat ongepast?”
Mevrouw Q. is dol op schaken, helaas kunnen de andere bewoners het niet goed en daarom geeft Janneke zich op voor een schaakpotje. Meneer V. heeft zijn handen veel gebruikt in zijn leven, maar nu trillen ze zo erg dat hij ze liever wil verbergen.
Voor de tweede keer komt per de mail de oproep voorbij van collega R. ‘Wie o wie kan er schaken? Mevrouw Q. (81) wil graag schaken maar de andere bewoners kunnen het niet. Er hangt een schema in haar kamer voor wie wil spelen.’ Ik probeer me te herinneren wanneer ik voor het laatst het spel speelde. Het moet jaren geleden zijn geweest. Ik ken de beginsels, geleerd op de lagere school. En wat ik in ieder geval nog weet, is dat ik altijd op dezelfde manier opende: op zijn Russisch, met pion en paard. Een opening met een naam die sinds enige tijd een bittere bijsmaak heeft gekregen.
Voor jou ben ik de koning
Vlaggenlijntjes met oranje kroontjes, schaaltje met bitterkoekjes en serpentines in de kleuren van de Nederlandse vlag in de woonkamer herinneren aan Koningsdag. Op tafel liggen tijdschriften en kranten. Máxima zwaait me toe vanaf de covers met grote hoed en glimlach.
“Ze waren in Maastricht.” Meneer V. (76) rijdt met teckel King op schoot binnen in zijn rolstoel. “Ik heb de hele dag de televisie aangehad. En ik vroeg me toch regelmatig af: zouden ze ons uitlachen? Ons, het koekhappende volk? Zouden ze onderweg naar huis een fles drank opentrekken, Chinees bestellen voor straks thuis en met de voeten omhoog grappen maken over de dag en over wat hun koningsgetrouwe onderdanen die dag geknutseld en bedacht hebben? Hoe léven die mensen? Wat zouden ze nou écht denken?”
“Ze nemen hun werk vast heel serieus. Het is werk. Zo zien ze dat, denk ik. Maar veel belangrijker: hoe gaat het met u meneer V., hoe voelt u zich?”
Hij legt zijn hand op King, probeert het trillen te verbergen door zijn andere hand er bovenop te leggen, maar ik had het al gezien.
“Het geeft niet”, zeg ik.
“Het geeft wel. Ik heb zwarte band karate, ik speel... speelde piano.” Hij vouwt zijn handen over de oren van de hond, alsof hij het niet mag horen. “Met deze handen heb ik liefgehad, brieven geschreven, een huis gebouwd. Kijk hoe dik ze zijn.” Zijn handen zijn vlekkerig, rood en inderdaad flink opgezet. Hij laat de oren van King, die de handelingen zonder zichtbaar oordeel ondergaat, weer vrij. Zijn zwarte neus glimt van gezondheid. Het contrast met de schilferige huid van zijn baasje is groot. “Komt door de suiker. Ik blaas helemaal op. Maar ergens in dit omhulsel zit ik nog hoor.” Hij buigt over het hondje heen en fluistert: “Ik ben nog wie ik was. Jij weet dat, hè? Voor jou maakt het niet uit. Voor jou ben ik de koning. Iedere dag weer. Ook al ben ik soms een beetje boos.” Ik zie de beurse plekken op het gezicht van zijn man weer voor me, toen ze hier twee weken geleden binnenkwamen. Meneer V. manoeuvreert zijn rolstoel weer naar de gang, de wielen piepen op het linoleum wanneer hij de bocht omgaat naar zijn kamer. Ik herinner me de mail van collega R. en loop achter meneer V. de gang op, naar de kamer van mevrouw Q..
Wit begint, zwart wint
“Maar verder is het geen racistisch spelletje hoor.” Mevrouw Q. pakt het houten doosje waar de schaakstukken in zitten, pakt de beide koninginnen en houdt ze achter haar rug. “Kies maar.” Ik wijs naar haar rechterarm. Vergenoegd toont ze de zwarte speler. “Wit begint”, herhaalt ze, “wit begint”, en stalt haar stukken uit op het bord dat tussen ons in staat. Sinds ze onlangs overgaf aan de Paastafel, luncht ze op haar kamer. Iedereen probeert haar over te halen met de woorden ‘het was een ongelukje, dat gebeurt heus niet nog een keer’ maar ze kan haar schaamte niet overwinnen.
“Aanraken is zetten.” Ik knik. “Pionnen mogen promoveren”, vervolgt ze. Ik weet het nog, ik weet dat een onbeduidende pion een dame mag worden als hij de overkant van het bord bereikt, maar ik knik alleen maar. Ik weet namelijk ook dat mevrouw Q. vroeger lerares was en dat het willen onderwijzen diep in haar geworteld zit. Plotseling heb ik een dilemma. Mevrouw Q. heeft niet lang meer te leven, niet veel schaakspelletjes te spelen... hoe goed is ze eigenlijk? Laat ik haar winnen? Of is dat júist ongepast? Ze onderbreekt mijn gedachten.
“Soms speel ik tegen mezelf. Dan wordt het pas echt interessant. Want waarom willen we altijd winnen? Zelfs van onszelf. Het gaat om het spel, het gaat om de juiste zetten. Het spel valt soms schitterend samen met de keuzes in ons leven.” Ze kijkt me aan over de rand van haar bril en zegt: “Denk na, voordat je een zet doet. Denk heel goed na.” Ze richt haar blik weer op het spel, verplaatst haar eerste stuk. “Je kunt het maar een keer doen.”
Janneke Siebelink (47) kookt één dag in de week als vrijwilliger in een hospice. Voor Libelle schrijft ze over de bewoners van het hospice, die veelal in hun laatste levensfase verkeren. En leert ze: in de nabijheid van de dood, is het leven groots. Onlangs publiceerde ze haar debuutroman Soms sneeuwt het in april.