Ik loop door het park met mijn vader in mijn achterzak. Niemand ziet hem, maar hij is er. Mijn vader woont tegenwoordig in een zilveren potje. Het potje is net iets groter dan een luciferdoosje.
In mijn jeugd heb ik vaak urnen in huiskamers zien staan, maar ik voelde er niets bij. Een urn is in feite een vaas voor bloemen die dood zijn en bloemen die dood zijn, gaan nooit meer bloeien. Althans, dat dacht ik. Ik was nog jong. Ik onderschatte de levensdrift van de dood. En ik onderschatte de verbeeldingskracht van mezelf. Ik vond urnen altijd een beetje eng. Net als dat ik kerken en honden eng vond. Kerken en honden vind ik nog steeds eng, maar voor urnen ben ik niet bang meer. Een urn is gewoon een vaas waarin je je herinneringen kunt laten bloeien.
De laatste tijd denk ik vaak aan een scène uit een van mijn favoriete boeken. In Birk van Jaap Robben, ligt de hoofdpersoon in bad en opeens komt zijn overleden vader uit de kraan. Hij dook diep in het water van het bad en kwam boven naast het eiland van mijn buik. Ik hielp hem met mijn wijsvinger omhoog en hield het eiland zo stil mogelijk. Languit lag hij te hijgen. Zijn twee voeten pasten naast elkaar in mijn navel.
Wat ik het laatste jaar heb geleerd is dat fantasie een vangnet kan zijn op de momenten dat je het gevoel hebt dat je van de aarde af aan het vallen bent. Fantasie is een gek iets. Mensen waarderen het als je klein bent, maar als je volwassen bent, is het hebben van fantasie een eenzame aandoening. De urn van mijn vader past niet in mijn navel. Ik heb het wel geprobeerd. Ik heb zelfs op de website van een plastisch chirurg gekeken of een navelvergroting een officiële ingreep is, maar ik kon het nergens vinden.
Geen interesse
Gisteren had ik een belangrijk sollicitatiegesprek en mijn vader zat rustig in de binnenzak van mijn nette jas. De jas hing aan een lege kapstok in een leeg kantoorpand. Toen het gesprek was afgelopen, pakte ik mijn jas van de kapstok en toen viel mijn vader op de grond. Als een knikker rolde hij over de betonnen vloer. De baas van het bedrijf, zag het potje rollen, maar zei niets. Hij wist niet wat hij moest zeggen. “Dit is mijn vader”, zei ik, toen ik het potje van de grond plukte. De man wist nog steeds niet wat hij moest zeggen. “Maak je niet druk. Hij heeft totaal geen interesse in de functie.”
Cajunkruiden
Soms staat mijn vader op het aanrecht als ik sta te koken. Hij is precies even groot als het zoutvaatje.
“Wat ga je vandaag maken, jongen?” vraagt ie dan.
“Iets met kabeljauw en prei en courgette.”
“Dat kookte je nooit voor me toen ik er nog was.”
“Ik ben gezonder gaan leven, ouwe.”
“Hoe bedoel je gezond? Je bent tegen een urn aan het praten.”
“Als je zo gaat doen, zet ik je straks in het kruidenrek naast het busje Cajunkruiden.”
“Nee, ik haat Cajunkruiden. Sorry, ik neem alles terug.”
Altijd wakker
Het fijne aan urnen is dat ze nooit slapen. Urnen zijn altijd wakker. Ze staan voor je klaar als je ze nodig hebt.
Ik sta in de badkamer en mijn vader staat in de wasbak. Hij staat op een omgekeerde beker, zodat hij niet nat wordt.
“Wanneer ga je je baard trimmen, jongen? Je baard is te lang.”
“En jouw leven was te kort.”
“Dat zeker, maar ik ben niet meer verdrietig. Ben jij verdrietig?”
“Ik ben blij dat ik verdrietig ben en ik ben verdrietig dat ik blij ben. Begrijp je, pa?”
“Ik heb je nooit begrepen. Ik heb alleen je eerste boek gelezen.”
“Waar ging mijn eerste boek dan over?”
“Alsof ik dat niet zou weten, jongen. Jouw eerste boek ging over een slechtziende ijzersmid in de Eerste Wereldoorlog.”
“Haha, je bent zo’n sukkel.”
Broekzak
Ik loop door het park met mijn vader in mijn achterzak. Mijn zoon loopt naast me. De zon is met haar stralen de bladeren van de bomen aan het blonderen. Een oude vrouw laat haar hondje uit. Een jongen en een meisje zitten op een bankje. Ze eten druiven en delen een krant.
“Mag opa nu in mijn achterzak?” vraagt mijn zoon. Ik geef het potje aan hem. Het is prachtig om te zien hoe mijn zoon met de dood van mijn vader omgaat. Ook hij maakt er iets magisch van. Zijn opa is weg, maar hij begrijpt dat dingen pas echt weg zijn als je met zoeken stopt. Mijn zoon loopt door het park met mijn vader in de achterzak van zijn spijkerbroek.
“Ik voel dat opa heel blij is,” zegt hij.
“Zeker, en jij kan dat weten.”
“Hoe bedoel je, pap?”
“Jij kende opa echt heel goed. Echt heel, heel, heel goed. Jij kende opa als je broekzak.”
De beste berichten van Libelle in je mailbox ontvangen? Meld je nu aan voor de nieuwsbrief!
Tekst: James Worthy. Foto: Ilja Keizer.