Bladenmaker en journalist José Rozenbroek is een nieuwsjunk. Elke week schrijft ze voor Libelle een column over wat haar opvalt en waarover ze zich opwindt. “Als ik naar mijn jongste kijk die dapper voortploetert, breekt mijn hart.”
In de laatste dagen van februari in het jaar 2020 was ik in Parijs. Ik schoof aan in drukke lunchrestaurants, liep tussen hordes mensen in musea, trof vrienden bij Café Charlot in de Marais waar je altijd moet vechten om een tafeltje. We maakten een foto voor Instagram, onze lachende hoofden dichtbij elkaar. Ik weet nog dat mijn vriendin Liddie vertelde dat ze voordat ze in de trein was gestapt een paar flesjes handgel had ingeslagen – want tja, dat virus uit China hè, je wist het maar nooit. Ik keek haar verbaasd aan; was ze echt bezorgd?
Op mijn laatste dag liep ik langs het Louvre waar net toeristen naar buiten werden gedreven; iemand vertelde dat de deuren werden gesloten omdat het personeel bang was vanwege datzelfde virus. Tikje hysterisch, dacht ik, typisch iets voor die Fransen. Toen ik thuiskwam bleek de eerste Nederlander besmet, zes dagen later viel bij ons de eerste dode en nog een week later was niet alleen het Louvre, maar de hele wereld stevig op slot gedraaid.
Sociale en psychologische malaise
In het afgelopen jaar raakten wereldwijd 112 miljoen mensen besmet door COVID-19 en gingen er 2,5 miljoen mensen aan dood. Economisch gezien zorgde het rondrazende virus voor een ravage, om maar niet te spreken van de enorme sociale en psychologische malaise. In die economie kunnen we miljarden pompen, maar wat gaan we doen met al die grote en kleine mensen die langzaam wegkwijnen als plantjes die te weinig zonlicht krijgen? Wat doen we met de kinderen die meer en meer achteropraken op school, of die thuis het slachtoffer worden van hoogoplopende spanningen?
Met de pubers die niet meer met elkaar mogen chillen en elke dag verder wegzinken in een moeras van depressie en lethargie? Met studenten en jongeren die eenzaam achter hun laptop zitten of lamlendig in hun bed blijven liggen? Zoals mijn vriendin met drie kinderen tussen de 16 en 11 appt: ‘Ik heb er een knoop van in mijn maag. Hele dagen staren ze naar hun telefoons. Niks in het vooruitzicht.’ Als ik naar mijn jongste kijk die net aan een nieuwe baan is begonnen en in d’r eentje thuis dapper voortploetert, dan breekt mijn hart.
Solidariteit tussen generaties
En zo ontaardt die hele pandemie in een pijnlijk sociologisch experiment met een ondubbelzinnige conclusie: wij mensen zijn niet gemaakt voor het isolement. We hebben elkaar nodig, en nee, dat gaat niet op anderhalve meter afstand.
Eigenlijk is er maar één antwoord mogelijk, zegt mijn boerenverstand. Gooi de boel open, in ieder geval voor de dertigminners. De deuren en de ramen, de scholen en de universiteiten, de sportvelden en de terrassen. Kunnen we niet weer een beroep doen op ‘solidariteit tussen generaties’? Zoals we ook het afgelopen jaar deden, toen ter bescherming van ouderen en ‘kwetsbaren’ (wat haat ik inmiddels dat woord) de maatschappij werd lamgelegd? Nu is de tijd rijp om de zaken om te draaien. Zodat op z’n minst kinderen, pubers, studenten, jongeren weer kunnen léven. En dan bedoel ik leven zoals het leven bedoeld is. Met elkaar, naast elkaar, door elkaar, op elkaar, voor elkaar.
De beste berichten van Libelle in je mailbox ontvangen? Meld je aan voor onze nieuwsbrief.
1
Tekst: José Rozenbroek. Beeld: Tamar Ottink.
Lees meer