Rhododendron

Een strandjurkje, een bloemetjesparaplu en een oranje zonnebril.
“Gaat het regenen vandaag?” grinnikt een goedgemutste voorbijganger. “Nee joh,” snuift Lizzy, “dit is een parazolletje!” Ze steekt haar neus in de lucht en stapt koket verder. “Kom mamma, even doorlopen.”
Mooi weer. Het heeft één heel groot nadeel. Ik word er totaal zorgeloos van. Lizzy mag opeens de deur uit in haar kermisoutfits en mét Coupe vogelnestje! (Ik zweer je, ze is dezer dagen net een fruitige mini-Einstein!) Ook Annabel mag haar gang gaan en wordt niet steeds achtervolgd door een swifferende mamma met doekjesdrang. In de tuin bedient ze zich van een perfecte schutkleur. Zo’n zwarte kever tussen de passiebloemen valt nauwelijks op.
En ik vind het allemaal best. Ik deel nog een pakje ‘roosewiecee’ uit en moedig de meisjes aan om me nat te spatten. “Wat eten we vanavond?” vraagt Lizzy. “Dat zien we nog wel,” antwoord ik, “ik denk pizza of patat. Als pappa het maar gaat halen.” Huh? Kwam dat míjn mond? Snel ga ik ijsjes halen. Om de mond te spoelen, zeg maar.
’s Avonds is er wijn. En met de wijn komen de muzen. Calliope, Polyhymnia en Erato. Nog later komen de goden. Dionysus voorop. “Eigenlijk moeten we naar bed,” zeg ik tegen Paul. “Het is toch nog te warm,” werpt hij tegen. Dat argument werkt altijd.
Om een uur zes staat Lizzy naast mijn bed. Even denk ik, dat ik nog droom. Dat er één of andere achtergebleven muze om me heen dwarrelt. De muze van de vogelnestjes misschien? Ze vraagt me iets. “Wat is een ‘rhodrondrendron’?”. Hele normale vraag, zo ’s ochtends om zes uur.
“Een boom,” antwoord ik, “of nee, eerder een struik.”
Met héle mooie bloemen.
Eerder verschenen op VrouwOnline