Femke – miskraam
Ik zal het maar eerlijk toegeven: ik vind vrouwen die totaal kapotgaan van een miskraam, altijd nogal aanstellerig (en met miskraam bedoel ik dat het voor de twaalf weken misgaat, daarna vind ik het een ander verhaal). Je weet dat het in die eerste drie maanden van de zwangerschap nog om een soort conceptfase gaat. Je voelt nog niks, een beetje misselijkheid misschien, maar verder is het niet meer dan een idee. Nu denkt u misschien dat ik ga beweren dat ik sinds mijn eigen miskraam een andere kijk op de zaak heb gekregen, maar dat is niet zo. Natuurlijk, ik was flink van de kaart en een week zat ik in een diep dal en was ik hard aan het werk om mijn focus weer bij te stellen, maar daarna was het over. Het leven ging verder. Mijn geest had zich om de nieuwe situatie heen gekruld. Ik was eroverheen.
Toch merkte ik dat er verschillende niveaus zijn in de verwerking. Twee weken na mijn miskraam sprak ik met een vriend af om koffie te drinken. Hij gedroeg zich een beetje onhandig, maar aangezien dat wel vaker gebeurt, hechtte ik er niet te veel aandacht aan. Na een tijdje over ditjes en datjes te hebben gepraat – de miskraam werd angstvallig vermeden – ging zijn telefoon. Het was zijn vriendin. Ze was in de buurt en wilde eventjes langskomen. Ik vond het prima. Niet veel later stapte ze het café binnen en, alsof ik er een oog voor ontwikkeld heb, ik zag het meteen: ze was zwanger. Dus ik vroeg het ook maar: “Ben je zwanger?” Vriend en zijn vriendin kregen beiden een rood hoofd toen ze dit moesten bevestigen. En daar baalde ik weer van.
Alsof ik door één miskraam een soort patiënt was geworden. Iemand die je met fluwelen handschoentjes moet aanpakken omdat ze (‘och, zo zielig!’) een miskraam heeft gehad. Ik reageerde dus heel enthousiast en benadrukte dat ze me vooral niet anders moesten behandelen dan vóór de miskraam. Natuurlijk vond ik het “heeeeel errug leuk” voor ze. De rest van het koffie-uurtje ging als een roes aan me voorbij. Er bleef een onbehaaglijk gevoel hangen en ik wilde eigenlijk alleen maar weg. Op de fiets terug probeerde ik het gevoel te duiden dat me ineens was overvallen. Gunde ik het mijn vrienden niet dat ze een kind krijgen? Natuurlijk wel, maar och, wat had ik zelf graag… Een gevoel van jaloezie overspoelde me. En ik verachtte mezelf erom.
Thuis probeerde ik het eruit te huilen. Maar dat lukte niet.