Mijn broer
Ik ben bekaf. Dat ben ik trouwens altijd als ik bij mijn broer op bezoek ben geweest. Mijn broer kan niet stilzitten, hij wil altijd dingen doen. Lopen, fietsen, zwemmen, liefst allemaal achter elkaar, liefst dagelijks. Ik was nog geen tien minuten bij hem binnen of hij zei: “Zullen we gaan?”
“Waarheen?”, vroeg ik.
“Eindje fietsen”, zei hij.
Ik keek naar buiten. Het was koud en nat. Mijn broer had zijn jas al aan.
Even later zaten we op de fiets, hij zonder handschoenen, en ik ook dan ook maar – een man wil per slot van rekening niet onderdoen voor zijn broer. Mijn broer fietst altijd alsof hij tien minuten te laat is voor een uiterst belangrijke afspraak. En ik móet hem dan altijd bijhouden, al een leven lang. Broers onder elkaar: ja, het zijn net mannen onder elkaar.
Na vijf kilometer was ik doodop en waren mijn handen bevroren.
“Lekker hè?”, vroeg mijn broer.
“Nou”, loog ik enthousiast.
Het begon nu hard te regenen. Mijn broer deed zijn capuchon niet op. Ik dus ook maar niet. Na nog eens vijf kilometer stopten we. Hé, we stopten!
“We gaan de velden in”, zei mijn broer.
We klommen over prikkeldraad, ik bleef vastzitten, scheurde mijn broek, maar godzijdank: mijn broer ontging dit allemaal, die was alweer een stuk verder. Ik holde achter hem aan, drijfnat nu, dromend van een broer die zijn broer ontvangt met een glas rode wijn, voor de open haard, samen tv kijkend.
“Waar gaan we heen?”, vroeg ik.
“Naar het kasteel”, zei mijn broer.
Ik keek op een bordje: kasteel – 4,8 km. Shit. Mijn broer loopt trouwens ook altijd alsof hij tien minuten te laat is voor een uiterst belangrijke afspraak, ook nu, door de diepe modder. We kwamen bij het kasteel, waarna mijn broer besloot dat we via de dijk terug zouden gaan. Ja, leuk bedacht: de langst mogelijke omweg. Op de dijk hadden we windkracht zeven tegen, wat mijn broer deed opmerken: “Lekker hè?”
“Nou”, loog ik.
Mijn broer keek me aan en vroeg toen: “Bibber je nou?”
“Helemaal niet!”
“Mooi, fietsen we straks lekker verder, oké?”
“Oké!” zei ik overdreven enthousiast.
Mijn broer is vier jaar ouder, twee koppen groter en heeft een aanmerkelijk betere conditie dan ik. Dit allemaal al bijna vijftig jaar lang. Ik zie het voor me, over twintig jaar: hij rennend met zijn rollator door de velden, ik bekaf erachteraan, liegend roepend: “Lekker!”
Lees ook Hans zijn vorige column, of een verhaal van een van de andere columnisten. Volg Hans ook op Twitter.