José Rozenbroek: "De meisjes hebben het zwaar momenteel"

Bladenmaker en journalist José Rozenbroek is een nieuwsjunk. Elke week schrijft ze voor Libelle een column over wat haar opvalt en waarover ze zich opwindt. Deze keer: een ander kerstverhaal.
De twee dochters en een nichtje eten bij me, op een druilerige zondagavond vlak voor kerst. Ja ja, ik weet het, één persoon meer dan toegestaan. Maar de mama van nichtje woont in Londen en haar papa in Sydney, dus voor zo lang als het duurt werp ik me op als haar tijdelijke moeder. En ik maak mezelf wijs dat ik natuurlijk niet voor een van mijn kinderen een uitzondering kan maken.
De meisjes hebben het zwaar momenteel. Ze zijn twintigers en single en de levenslust spuit er van alle kanten uit. Cafés zijn gesloten, buiten lijkt het onophoudelijk te regenen, binnen kunnen ze alleen maar een enkele vriend of vriendin ontvangen.
Als we na het eten aan de thee en appeltaart zitten, betreuren ze luidkeels het feit dat er momenteel niet gedate kan worden, dat ze niet zomaar in een club of kroeg een leuke gozer tegen het lijf kunnen lopen. ‘Ik heb al zo lang geen jongen gedaan’, kreunt de jongste. De anderen vallen haar bij. ‘Ja, wanneer kun je nou nog eens een leuke jongen tegenkomen die je zou willen doen?’ Ik luister met stijgende verbazing: hebben mijn vriendinnen en ik ooit geroepen dat we een jongen willen ‘doen’? We kunnen in ieder geval met tevredenheid vaststellen dat het met de emancipatie van de meiden van tegenwoordig wel snor zit.
Als ze door het donker en de regen naar huis zijn gefietst, moet ik aan Anne Frank denken, zoals ik afgelopen jaar wel vaker aan haar en haar lotgenoten heb moeten denken.
Deze avond pak ik Het Achterhuis uit de kast. Het verhaal is bekend en altijd weer indrukwekkend.
Anne Frank zat vanaf 9 juli 1942 ondergedoken, samen met haar ouders en zus Margot, en nog vier onderduikers. Vier volwassenen, drie tieners en poes Mouschi, opgesloten in een paar kamers in een achterhuis op de Amsterdamse Prinsengracht. Vijfentwintig lange maanden waarin ze niet naar buiten kunnen en altijd de angst om verraden te worden. Dat gebeurt ook: op 4 augustus 1944 valt de politie binnen. De onderduikers worden opgepakt en in veewagens afgevoerd naar concentratiekamp Auschwitz-Birkenau. In november worden Anne en Margot naar concentratiekamp Bergen-Belsen getransporteerd. Daar sterven de zusjes aan ziekte en uitputting, een paar maanden voordat Nederland wordt bevrijd.
Op 24 december 1943 is Anne veertien. In haar dagboek schrijft ze:
‘Geloof me, als je anderhalf jaar opgesloten zit, dan kan het je op sommige dagen eens te veel worden. Alle rechtvaardigheid of dankbaarheid ten spijt: gevoelens laten zich niet verdringen. Fietsen, dansen, fluiten, de wereld inkijken, me jong voelen, weten dat ik vrij ben, daar snak ik naar en toch mag ik het niet laten merken, want denk eens aan, als we alle acht ons gingen beklagen of ontevreden gezichten zetten, waar moet dat dan naar toe? Ik vraag mezelf wel eens af: ‘Zou iemand me hierin begrijpen, heenzien over Jood of niet-Jood, alleen maar in me zien de bakvis, die zo’n behoefte heeft aan uitgelaten pret?’ Ik weet het niet, ik zou er ook met niemand over kunnen spreken, want ik weet dat ik dan ga huilen.’
Ze weten het nog niet: maar op kerstavond zal ik mijn meiden, bij de versierde kerstboom waaronder duizend cadeautjes liggen, een verhaal voorlezen. Niet de kerstvertelling uit de Bijbel, maar een dagboekfragment, precies 77 jaar geleden opgeopend in een klein rood-geruit boekje, in een hoekje van het Achterhuis.
lees ook
Tekst: José Rozenbroek. Beeld: Tamar Ottink.