Columnist Peter Heerschop: "Toen ik mijn vrouw zag, kwamen de tranen"

Peter Heerschop (60) is acteur, cabaretier en schrijver. Maar sinds de eerste lockdown is hij – tot zijn eigen verbazing – ook nog iets anders: een ‘Libelle-man’! En dat maakt van hem een zeer geschikte columnist voor Libelle online. “Het was schitterend: vuurkorven op het ijs, zakflaconnen rum, vrienden…”
Opeens was er een paar dagen ijs. Zoals vroeger. In herinnering was er elke winter een paar weken natuurijs. In herinnering konden we elke winter weken schaatsen. En dan lag ook nog elk jaar het schoolplein vol sneeuw. Het blijkt allemaal niet waar te zijn. Maar wel in mijn herinnering.
Sloppenwijken
Ik kom uit de sloppenwijken van Bussum. Dicht bij de Ankeveense Plassen. Daar konden we dus elke winter eindeloos schaatsen. Moesten we er wel eerst heen fietsen. Dat kon in die tijd nog zonder begeleiding van ouders. Gewoon met elkaar. Op de fiets. Half uurtje of zo.
Tocht schaatsen
Om vervolgens een, voor een kind, enorme tocht te schaatsen. En dan als het bijna donker werd weer op de fiets naar huis. Moest je wel met kleumende handen eerst je schaatsen uit en je schoenen weer aan krijgen. En het was natuurlijk weer gaan sneeuwen en de wind had je hoe dan ook tegen.
Stoer gingen we op de fiets. Omdat we een totaal bevroren bek hadden (zo noemde je dat in die tijd), bleef ons gezicht in een verstarde grijns. Trots op wat we hadden gedaan. Niemand zag dat we eigenlijk best wel wilden huilen. Want, zó koud. En omdat we dus al een ‘enorme’ tocht hadden geschaatst.
Huilen van ellende
Eenmaal thuis kon je dan – zo gauw je je moeder zag – eindelijk huilen van ellende. En je handen in lauw water laten tintelen. En nauwelijks verstaanbaar vertellen wat voor een enorme afstand er was geschaatst. Aan een moeder die dat geloofde, en aan een vader die vertelde dat hij weleens veel verder had geschaatst. Die tijd.
Later – toen ik 20, 30, 40 jaar was – ging ik schaatsen met vrienden van de sportacademie. Dan zegde ik mijn werk af en gingen we zo vroeg mogelijk elke dag het ijs op: 100 kilometer, 120 kilometer (of de helft, of een kwart, dat weet ik niet meer precies)… Het was schitterend: vuurkorven op het ijs, zakflaconnen rum, vrienden…
Hele koude handen
En nog altijd voelt iedereen op het ijs zich verbonden met elkaar, voelt iedereen een enorm geluk. En hele koude handen. Al kan ik eenmaal thuis natuurlijk niet huilen bij het zien van mijn vriendin. Die vindt mij als man al snel een aansteller. Die roept, als ik vertel over de enorme pijn die we hebben geleden, al snel: “Jullie kiezen er toch zelf voor?’ of “Dus met de jongens is het alleen maar lachen, en thuis ga je opeens het zielige mannetje uithangen?” En daar heeft ze wel een beetje gelijk in. Dan maar eenzaam het onbegrip dragen en direct op de bank in slaap vallen.
Opeens was zo’n ‘winter van toen’ er dus weer. Tijdens de lockdown. Opeens lonkte buiten. Meer dan ooit. En ja, dús naar buiten, uiteraard rekening houdend met de regels. De frisse winter in, want daar lag de vrijheid.
Herinneringen aan momenten van winters geluk
Of, nee. Weet je wat daar lag? De herinneringen aan momenten van winters geluk. Herinneringen aan enorme avonturen die zomaar binnen handbereik lagen. Het verlangen om even te vergeten. Dát lag daar allemaal.
Dus ja, ik heb weer geschaatst. Ik heb mijn schaatsen uitgetrokken voordat ik naar huis fietste. De wind was guur, mijn handen waren ijskoud. Toen ik thuis kwam en mijn vrouw zag, kwamen toch opeens de tranen. En ze reageerde helemaal goed: “Jij bent echt blij, hè?”
De beste berichten van Libelle in je mailbox ontvangen? Meld je nu aan voor de nieuwsbrief!
lees ook
Tekst: Peter Heerschop. Foto: Robert Alexander.