PREMIUM
Janneke & het hospice: “In gedachten herhaal ik het wonderschone gedicht van Rutger Kopland dat ik voorlas aan mevrouw S.”
Er is een intervisie op het hospice. Vakgenoten en professionals komen samen om een aantal onderwerpen te bespreken.
Er vindt een intervisie plaats. In eerste instantie verwar ik het woord met interventie: ‘een doelbewuste ingreep om een bepaalde zaak te verbeteren’ en voel ik vlekken in mijn nek opkomen. Van machtsverhoudingen krijg ik allergische reacties. Het antiautoritaire, jongste kind van het gezin komt dan in verzet – ik vermoed althans dat dit de basis is van die hevige overgevoeligheid voor hiërarchie. De vriendelijke intervisie daarentegen, zo wordt mij snel duidelijk, is ‘een georganiseerd gesprek tussen vakgenoten of professionals; onderwerp van gesprek is een ingebrachte casus over het werk.’
Staat leuk op je cv
Bij het hospice doe ik mijn fiets op slot. Deurbel, ‘Janneke hier, ik kom koken’, zoemer, deuren schuiven open, mondkapje mag in de tas blijven – daar herinnerde mevrouw T. me vorige week nog vriendelijk aan. Vandaag ga ik eerst naar de eerste verdieping. Aanleiding voor deze bijeenkomst is het vrijwilligersoverleg dat een paar dagen geleden plaatsvond. Er werd gesproken over hoe om te gaan met Islamitische rituelen rondom sterven, over slikproblemen, over speciale diëten bij diabetes, over mevrouw D. die graag wil schaken maar geen tegenspeler kan vinden. En toen kwamen de rondvraag en de mededelingen. Eerst de mededelingen. Daarna de vragen. Ik stak mijn hand op.
“Janneke”, zei de vrijwilligerscoördinator, “vertel.” Ik twijfelde. Moest ik zeggen wat ik wilde zeggen? Had het zin?
“Iemand zei een tijd geleden tegen me... doet er niet toe wie...”, begon ik rommelig, onzeker, “iemand zei dat we te aardig zijn voor de bewoners, dat het hier geen hotel is. En dat vrijwilliger zijn in een hospice natuurlijk leuk staat op een verjaardag en op je cv.” Ik werd zwijgend aangekeken, zag een enkeling zijn hoofd schudden.
“Heel goed dat je dit zegt, dit is duidelijk een onderwerp voor een intervisie.” Er werd door iedereen instemmend geknikt en ik ontdekte dat er maandelijks een bijeenkomst is voor vrijwilligers om dit soort situaties met elkaar te bespreken.
Ik twijfel aan mezelf
Bij aanvang worden de spelregels uitgelegd: “Er worden geen oplossingen gegeven, maar we stellen elkaar vragen die helpen bij het onderzoeken van de casus. Anders dan bij supervisie is er geen hiërarchische situatie waarin iemand de leiding heeft.”
Hoera! denkt het antiautoritaire kind.
“Ik leer altijd iets”, zegt collega-vrijwilliger D. (53) naast wie ik heb plaatsgenomen. “Het interessante is namelijk: waarom raakt het jou?”
“Het houdt me bezig omdat mijn intenties met die opmerkingen in twijfel worden gebracht, niet in het minst door mijzelf overigens”, antwoord ik en ik denk terug aan het gevulde eitje op een blaadje spinazie waar mevrouw K. (60, longkanker) weliswaar geen hap meer van kan eten, maar wel van begint te glunderen als ze het op haar bed gepresenteerd krijgt – alleen al de aanblik van het verse, met aandacht bereide eten brengt geluksgevoelens teweeg. Ik denk aan de kat, Kapitein Sok, hoe ik die aai en een snoepje geef en hoe die zich op zijn beurt extra opkrult tegen mevrouw J. (79) wiens hersenen flink geschud zijn. Wat je geeft, wordt doorgegeven. “Sindsdien vraag of ik me af of ik alleen maar een goed gevoel kom halen. Ben ik zelfzuchtig? Ik twijfel aan mezelf .” D. glimlacht en anderen vallen me bij, geven aan dat ze zich ook weleens afvragen of ze het juiste doen, op de juiste plek. D. vervolgt. Ze is met haar twintig jaar ervaring duidelijk de senior hier.
“Pure onbaatzuchtigheid bestaat niet. Misschien helpt het je te realiseren dat we de ander nodig hebben om iets te kunnen brengen. Iedereen die hier aanwezig is, heeft zijn eigen redenen om in een hospice als vrijwilliger te willen werken. Los van die persoonlijke motivatie geeft het besef zinvol bezig te zijn, voldoening.”
“Maar”, probeer ik voorzichtig, “kennelijk zitten hospices niet verlegen om vrijwilligers. Kan ik mijn tijd niet beter ergens anders geven?”
“Alsjeblieft niet zeg”, zegt de vrijwilligerscoördinator haastig, “we zijn hartstikke blij met jou, met iedereen. Als je in de weg loopt, moeten we een keer om tafel gaan zitten, maar dat is niet aan de orde.” Hij kijkt de kring rond. “Jullie ontzorgen de zorg. De plus die jullie brengen, is onbetaalbaar. En daarbij: ook als het je werk is, wil je met een voldaan gevoel naar huis aan het einde van de dienst. Steven Pont, ontwikkelingspsycholoog, zegt daarover dat of we, of we nu willen of niet, onze investeringen en die van een ander registreren. We houden er een kasboek op na. Wanneer een relatie te weinig oplevert, zetten we er een punt achter. Dat geldt voor persoonlijke relaties, maar ook voor werkrelaties, dus ook hier. Alle liefde is economie.”
Ga maar liggen, luister
Ik fiets terug naar huis. Onder mij de Amstel. Over het fonkelende water glijden roeiers richting Ouderkerk. Net als de dag en het tijdstip, vrijdagmiddag 14:30 uur, is het weer toegevend en hoopvol. Misschien is dit wel de mooiste zon, maartse zon, zacht en toch sterk genoeg om sproetjes van te krijgen. Ik overdenk wat er vanmorgen is gezegd en herhaal in gedachten het wonderschone gedicht van Rutger Kopland dat ik na de lunch op haar verzoek voorlas aan mevrouw S. (90), die inmiddels geen licht van donker meer kan onderscheiden:
Ga nu maar liggen liefste in de tuin,
de lege plekken in het hoge gras, ik heb
altijd gewild dat ik dat was, een lege
plek voor iemand, om te blijven.
En plotseling weet ik het, weet ik waarom. Het is die lege plek in de tijd, die weerloze tussentijd die talmt en treuzelt tussen afscheid nemen en vertrekken en waarvan de meesten niet weten hoelang die nog zal duren. Het is geen economie. Het is die lege plek in de tijd, die we willen vullen. Het is die lege plek in het gras, die willen we zijn.
Janneke Siebelink (47) kookt één dag in de week als vrijwilliger in een hospice. Voor Libelle schrijft ze over de bewoners van het hospice, die veelal in hun laatste levensfase verkeren. En leert ze: in de nabijheid van de dood, is het leven groots.