PREMIUMJanneke & het hospice
Janneke & het hospice: “Zijn glimlach is van levensbelang, kwetsbaar en kostbaar. Net als zuurstof”
Er gaan een aantal mensen snel achteruit in het hospice, en dat vraagt veel van de zorgmedewerkers.
Zuurstof
Op de televisie van meneer L. (73) is een bekende kok een ingewikkelde taart aan het maken. Meneer L. komt zijn bed niet meer uit. Zijn rolstoel staat werkeloos in de hoek van zijn kamer. Vandaag maak ik Thaise wortelsoep met mini-loempiaatjes voor de lunch, maar als ik het hem breng, mompelt hij zo goed en zo kwaad als het kan en met lange tussenpozen: “I can’t eat that, dat is too hard.”
“Zal ik het in stukjes snijden?” Ik zet de soep voor hem op de verstelbare bedtafel, wacht zijn antwoord niet af. “Ik ben zo terug.”
Schaar
In de keuken probeer ik de toch al kleine hapjes nog kleiner te maken, maar het blijven harde stukjes. “Hij kan niet meer goed bijten,” zegt keuken-collega H.. “Ik maak wel even een boterham met kaas voor hem.” Nog voordat ik wil vragen of de broodkorstjes dan niet te hard zijn, heeft ze die al afgeknipt met een schaar. “Handig toch?”, een knipoog. “Ik doe dat met de uiteinden van sperzieboontjes”, zeg ik. “Maar het voelt een beetje oneerbiedig.”
“Snap ik, maar soms moet je praktisch even de voorrang geven. Zeker op dagen als deze.” Ik kijk haar vragend aan. “Je zou het misschien niet zeggen, maar het is heel erg druk en er is tekort aan personeel. Zieken, vakantie.”
Op het oog heerst er inderdaad een serene rust in het hospice vandaag. Er is niemand in de woonkamer. “Er komen maar twee mensen aan tafel straks. Mevrouw Y. (55, smetvrees) en mevrouw T. (89, voormalig directrice), die sinds een paar dagen geen ui meer kan verdragen – erg belangrijk. Ook geen knoflook en prei. Er zijn een paar mensen snel achteruit gegaan en ze hebben veel extra aandacht en hulp nodig. De zorg is moe.” Veel informatie in een zin: geen ui, dus geen soep en loempiaatjes voor mevrouw T.. Snel achteruitgegaan, zoals meneer L., en ik vraag me bezorgd af hoe het met de anderen is. De zorg is moe; de constante dreiging van corona is weliswaar afgenomen, de emotionele belasting is nog lang niet door iedereen verwerkt en tegelijkertijd blijft het hospice gevuld en gaat het om mensen, individuen die allemaal iets nodig hebben. De een koffie, de ander zuurstof, hulp bij het eten, drinken, een nieuwe luier, medicijnen, aandacht, gordijnen dicht of juist liever open, wonden verzorgen, ijswater met een rietje, doekjes voor het bloeden. 24 uur per dag. Het stopt nooit. En dat is mooi, dat is heel bijzonder. En belangrijk en verantwoordelijk. En soms ook zwaar. Al voelt het al snel ongepast om dit hardop te zeggen en wordt het zelden met zoveel woorden uitgedrukt. Want je kiest voor dit beroep. Maar de stilte en uitdrukking op de gezichten vertellen genoeg en nu H. het zo zegt, zie ik het ook. Ik leg extra loempiaatjes apart voor het personeel.
Levensbelang
“Heb je weleens geen zin om te komen?” vraagt meneer L. als ik weer bij hem zit op zijn kamer.
“Nee, nooit. Ik heb er nooit bij stilgestaan eigenlijk. Soms moet ik een beetje schuiven met de tijd om alles passend te maken, maar zodra ik hier ben, valt de agenda weg.”
Meneer L. pakt vijf stukjes brood en legt ze apart op een servetje naast zijn bed. Hij ademt zwaar. “Dat is genoeg. Meer kan ik niet op.” Ik kijk naar de beker met soep. Leeg. Gelukkig.
“It’s hard”, zegt hij.
“Het brood? Is het te hard? Zal ik nog wat soep halen?”
“No.” Hij sluit zijn ogen, probeert zijn adem te reguleren, zijn lippen trillen.
“Het is moeilijk.” Een rilling loopt langs mijn rug.
“Ik begrijp het”, zeg ik, en pak zijn hand. Woorden schieten te kort.
“Ik ben moe, maar niet hier”, hij tikt tegen zijn hoofd. “Het past er nog niet in. Het einde.”
“Dat hoeft toch ook niet.”
Ik kijk naar zijn lichaam onder de dunne deken. Tijd is niets anders dan zolang iets duurt. Ik ben bang om in clichés te vervallen en houd mijn mond. In dit bed liggen hoop, verlangen, verdriet, vrijen, missen, pijn, geluk, dromen, woede, strijdlust, ongemak, angst, vreugde, opwinding, afkeer, lust... Al die gevoelens liggen hier samen aan het zuurstofapparaat. Ik huiver bij de gedachte dat ik afhankelijk zou zijn van de kwetsbare, dunne draden waar de lucht doorheen wordt gesluisd via de neus om het lichaam van lucht te voorzien. Het viel me al eerder op dat de apparaten zelf niet in de kamer van de bewoners staan, maar vlak voor de deur, zodat er door de kamer naar het bed toe transparante slangen over de vloer kronkelen waar je makkelijk over kunt struikelen, maar wat kennelijk nooit gebeurt. Wat als ze in knoop raken? Wat als de stroom uitvalt? Al na een paar minuten zuurstoftekort kan er onherstelbare schade worden aangericht.
Iets dat zo vanzelfsprekend is en tegelijkertijd zo noodzakelijk.
“Het is kapot hier.” Hij wrijft over zijn borst. Hij zegt dat het de moeilijkste fase is. Dat het te snel is gegaan, dat hij zijn steeds weer uitgestelde pensioen anders voor zich had gezien. Nee, hij heeft geen spijt. Hij hield, houdt van zijn werk. Dat hij nog graag naar buiten zou willen. Hij fluistert dat verdriet zijn adem dikker maakt.
“Bent u dat?” Naast zijn bed staat een grote lijst met foto’s. Een zonnige, gezonde versie van meneer L. in het midden. Hij opent zijn ogen.
“Van mijn oude collega’s.” Een plotselinge glimlach op zijn gezicht. “They come to visit every week. So loyal.” Het licht op zijn gezicht werkt als brandstof, zet iets in beweging. “Thank you.” Zijn ogen vallen weer dicht. En het lijkt alsof de lucht dunner is, iets soepeler.
Ik zeg niets, zijn glimlach is van levensbelang, kwetsbaar en kostbaar. Net als zuurstof.
Janneke Siebelink (47) kookt één dag in de week als vrijwilliger in een hospice. Voor Libelle schrijft ze over de bewoners van het hospice, die veelal in hun laatste levensfase verkeren. En leert ze: in de nabijheid van de dood, is het leven groots. Onlangs publiceerde ze haar debuutroman Soms sneeuwt het in april.