PREMIUMTessel Tindert
Tessel: “Dat schrikbeeld van Jacob als kasplant hebben we allemaal”
Corine heeft Tessel gevraagd om langs te komen en dat doet ze.
Een half uur later zit ik bij Corine op de bank. Het verschil met een paar uur eerder, toen ik nog vrolijk met Reinier lag te zoenen in een duinpan, had niet groter kunnen zijn. Ondanks het stralende lenteweer zijn de gordijnen dicht. In de kamer is het benauwd en rokerig. Ze draagt een dik wintervest over haar jurk en haar mascara is uitgelopen.
‘Is er nieuws van Jacob?’ vraag ik gealarmeerd. ‘Gaat het niet goed met hem?’
‘Hij had vandaag zo’n slechte dag’, zegt Corine somber. ‘Ze proberen hem wakker te krijgen, maar dat lukt niet goed. Bovendien heeft hij problemen met zijn nieren. Hij houdt te veel vocht vast.’ Ze steekt een sigaret op. Haar ogen staren in de verte.
‘Ik had hem nooit moeten laten reanimeren.’
Deze discussie hebben we al talloze keren gevoerd.
‘Er is je niks gevraagd, Corine’, zeg ik geduldig. ‘Hij kreeg een harstilstand terwijl ze met hem bezig waren in het ziekenhuis. Natuurlijk hebben ze hem, een man in topconditie, gereanimeerd. Een uur ervoor had hij nog op zijn racefiets 85 kilometer weggetrapt!’
Ze zucht. ‘Maar ik ben zo bang hem als een kasplant terug te krijgen. Een boze, woedende kasplant. En hoe moet dat dan? Hoe komt hij hier ooit weer de trap op? Hij ligt al drie weken op de IC en verzwakt met de dag.’
Ik weet niet wat ik moet zeggen. Dat schrikbeeld van Jacob als kasplant hebben we allemaal.
‘Vind je het goed als ik hier een beetje gaan redderen? En misschien moet jij eens lekker onder de douche?’
Gehoorzaam vertrekt Corine naar de badkamer. Ik schuif de gordijnen opzij en gooi de balkondeuren open. De lage avondzon breekt zich een weg naar binnen. Frisse lucht stroomt het huis in. Ik gooi de asbak leeg in de vuilnisbak in de keuken. In een pannetje verwarm ik de soep die ik in de koelkast vind.
Even later zitten we samen aan tafel en eten de Thaise zoete-aardappelsoep die een van Corines vriendinnen heeft achtergelaten. Opeens merk ik hoe hongerig ik ben. Corine eet een paar lepels en schuift dan haar kom weg. Ik kijk nog eens goed naar haar. Ze was altijd al slank, maar nu is ze mager.
‘Goed eten, Corine’, zeg ik streng. ‘Niemand heeft er wat aan als jij omvalt.’
Gehoorzaam eet ze haar soep op. Dan pakt ze haar glas en haar sigaretten, haar reddingsboeien in deze gruwelijke weken.
‘Ik vergeet helemaal te vragen hoe het met jou gaat’, zegt ze schuldbewust.
Ik denk aan mijn dag aan het strand, aan de geur van Reinier, aan mijn handen op zijn buik, zijn handen op mijn borsten, het zand in mijn haar, de onstuimige vlinders in mijn buik. Ik voel mijn wangen warm en rood worden, maar Corine merkt het niet op.
‘Goed’, zeg ik luchtig. ‘Niks bijzonders.’ Dan ruim ik de keuken op en maak een kopje koffie voor haar. Ik omhels haar en voel haar smalle rug onder mijn handen.
‘Ga je op tijd naar bed?’
‘Nog even in mijn dagboek schrijven en dan ga ik slapen’, zegt ze gehoorzaam.
Ik pak mijn jas en trek de deur achter me dicht.
Op straat pak ik mijn telefoon. Ik heb nog niet zijn appje beantwoord waarin hij zegt dat ik tenminste zo leuk ben als hij hoopte.
Ik stuur een emoij van een blozend gezichtje met neergeslagen ogen.
Zand in mijn oren.
Zeg het nog eens?
Als ik thuis zie ik dat hij geantwoord heeft.
Ik fluister het terwijl je tegen me aan ligt …
Ik schrijf:
Mijn billen tegen je schoot
Je likt het zand uit mijn oren
Een uur en heel veel opwindende appjes later knip ik het licht uit.
Slapen, nu.