Zorgenzoon – deel 23: “Met trillende handen bel ik het nummer van de politie”
Wegens ernstige gedragsproblemen is Lars in mei 2018 in een instelling geplaatst. Na ruim een jaar is het bijna zover: de rechterlijke machtiging mag er officieel af. Maar weer thuis wonen vinden de behandelaars geen goed idee. Hij kan beter langer blijven. Dat zint Lars voor geen meter en hij loopt weg. Voor de vijfde keer.
Een week na het laatste overleg over hoe het verder moet met Lars, gaat de telefoon. Een begeleider belt om te zeggen dat Lars is weggewandeld. Zomaar het terrein af, zonder tas of andere spullen. Ik ben niet verbaasd. Lars gaat niet zitten afwachten tot de kibbelende experts een plan voor hem gesmeed hebben, hij maakt zelf wel een plan.
Schorriemorrie
Anders dan de andere keren, komt Lars niet direct naar mij. Immers, ik behoor volgens hem tot de club mensen die hem niet thuis willen hebben. Dus zoekt hij zijn eigen onderdak. In gedachten zie ik hem voor me, lopend door onbekende straten, zijn grote blauwe ogen boos en op oneindig. Na drie dagen heeft nog niemand iets van hem vernomen. Ik weet dat hij ergens ondergedoken zit, bij een van zijn ‘vrienden’. Jongens die ik niet ken en zich bezighouden met vage praktijken. Waarin ze mijn Lars meesleuren. ‘Schorriemorrie’ zou mijn moeder zeggen. Al kent Lars heus ook aardige normale mensen. Maar als je wilt schuilen voor de politie en andere overheids figuren, zoek je bij voorkeur onderdak bij mensen die ook liever ver van gezaghebbers vandaan blijven. De paar jongens van wie ik een telefoonnummer heb, sommigen niet eens van naam ken en in mijn telefoon staan vermeld onder ‘Vriend Lars nr. 2’, stuur ik een app en vraag of ze hem gezien hebben. Niemand weet iets of heeft iets gehoord.
Na vier dagen word ik gebeld door een onbekend 06 nummer. Lars. ‘Ben je thuis?” Ik ben opgelucht en bezorgd tegelijk. Nu weet ik in ieder geval dat hij in orde is. Maar ik weet ook dat het lastig wordt hierna, want dat hij niet vrijwillig terug zal gaan is zeker. En dat ik hem in mijn eentje niet terug krijg ook; hij zal er alles aan doen om op vrije voeten te blijven. Maar omdat de officiële rechterlijke machtiging pas over ruim anderhalve maand verloopt, kan ik hem ook niet thuis verbergen. De stress schiet door mijn lijf.
Sterk zijn
Als de deurbel gaat, kort en indringend, weet ik dat hij het is. Hij schiet langs me heen de gang in. “Is de politie al geweest?” “Nee,” antwoord ik naar eerlijkheid. Lars ziet er mopperig uit. Als ik vraag waar hij al die tijd gezeten heeft, krijg ik nauwelijks antwoord. ‘Bij vrienden’ antwoordt hij kortaf. ‘Je kunt hier niet blijven,’ zeg ik hem. ‘Wil ik ook niet,’ zegt hij terwijl hij me aan de kant duwt. Hij duikt de koelkast in, smeert wat boterhammen en gaat de deur weer uit.
Die avond staat hij tegen middernacht op de stoep. Ik laat hem binnen en zeg niets. Hij stapt in bed. Ik weet dat ik nu in actie moet komen; ik moet ervoor zorgen dat hij veilig terug komt in de instelling. Verbergen mag niet, wegjagen kan ik niet. Dan wordt het letterlijk een opgejaagd dier. Ik moet sterk zijn, me krachtig opstellen, houd ik mezelf voor. En doen wat ik nu moet doen. Dat is wat ik allermeeste haat. Morgen.
1000 Stenen
De volgende ochtend is Lars nog gestrester dan eerst. Hij voelt waarschijnlijk mijn angst. Omdat Lars zijn telefoon niet bij zich heeft, wil hij de mijne gebruiken. Dat vind ik niet zo’n fijn idee maar als ik hem weiger, bestaat de kans dat hij zijn geduld verliest of het op een lopen zet. Hij ziet er wanhopig en tegelijkertijd woedend uit. Ik wis alle belangrijke appjes en overhandig mijn telefoon. Sufferd, zeg ik tegen mezelf, nu kan ik helemaal niets meer. Onder het mom van ‘even een boodschap doen’ ga ik naar buiten en stap op mijn fiets. ‘Wel direct terugkomen,” snauwt Lars me nog na. Zonder mij is hij helemaal vogelvrij. Overstuur fiets ik door het park naar een vriendin, bel aan en vraag of ik haar telefoon mag lenen. Ik moet snel zijn, anders is het te laat. Logisch nadenken lukt niet meer. Zo voelt het dus als je een zenuwinzinking nabij bent. Mijn benen voelen loodzwaar aan. Met trillende handen bel ik het nummer van de politie. “We zijn er zo snel mogelijk,” zegt de agente. Ik fiets met 1000 stenen in mijn maag als in een waas terug door het park. Er gaat nu gebeuren wat ik altijd heb weten te vermijden. Mijn kind gaat worden afgevoerd in een politieauto.
Nachtmerrie
Terug naar huis fietsen kan niet, Lars ziet mij natuurlijk komen aanfietsen zonder boodschappen. Ik fiets omzichtig via andere straten richting ons huis dat op een hoek van een pleintje ligt. Uit de verte zie ik Lars al op zijn sokken buiten lopen. Hij staat op de uitkijk. Naar mij. Ik duik weg achter het huis op de hoek. Moet je mij nu zien, ik verstop me hier voor mijn eigen kind. Mijn hart klopt in mijn keel. Als ik langs de andere kant ons huis nader, zie ik vanuit mijn rechterooghoek een politieauto aan komen rijden. Lars staat inmiddels met schoenen aan op de stoep. Ready to run. In een oogopslag scant hij de situatie en zet het op een rennen, een straat in die grenst aan ons pleintje. De agenten zetten de auto aan de kant en rennen achter hem aan. Mijn nachtmerrie wordt waarheid.
Achterin de politieauto
Ik ga mijn huis binnen. Mijn telefoon ligt op de bank voor het raam. Ik wacht. Tot hij overgaat. Het is een van de agenten die zegt dat ze Lars gevonden hebben; hij had zich verstopt in een portiek. “Hij stribbelde niet tegen en stapte rustig in,” stelt hij mij gerust. “Wilt u even met hem praten?” vraagt hij. Dat wil ik heel graag. Ik fiets naar de politieauto toe en zie achterin Lars zitten. Nog wel bozig maar toch enigszins kalm. Gelukkig hoeft hij geen handboeien om. “Het is allemaal jouw schuld,” zegt hij. “Jij kunt me hieruit halen. Maar je doet het niet.” “Rustig aan jongen,” de stem van de agent is vriendelijk. Hij stelt al snel voor om het gesprek te beëindigen. De raampjes gaan omhoog en de auto koerst de straat uit. Een setje groene halsbandparkieten vliegt kwetterend over mijn hoofd achter elkaar aan. Weten zij veel.
Vriendinnetje
‘s Middags gaat de telefoon. Het is dezelfde agent van vanmorgen. Hij wilde nog even napraten, omdat hij het zo’n vervelende situatie vond. Voor zowel Lars als mij. “Ik kan zien dat het een goede jongen is, mevrouw,” zegt hij. Om er direct zuchtend op te laten volgen. “Het komt echt goed hoor. Ik spreek uit ervaring. Ik heb ook heel wat te stellen gehad met onze zoon. Luisterde ook voor geen meter. Deed alles wat god verboden heeft. Maar het werd beter naarmate hij ouder werd. Toen werd hij rustiger. Wat ook helpt, is als dit soort jongens een vriendinnetje krijgen. Nou mevrouw, veel sterkte.”
Volgende keer: Lars krijgt een time-out. En ik val van de trap.
Dit is de 23e aflevering van een serie columns over Lars (18), een jongen met ADHD en licht autisme. Zijn gedragsstoornis brengt hem regelmatig in de problemen. Zijn moeder, Febe van Otterlo, is freelance journalist. Om privacyredenen zijn de namen in deze column gefingeerd. De naam Febe van Otterlo is een pseudoniem.