Zorgenzoon – deel 5: “‘Een stralend kind’ vond men hem op de lagere school. Maar wel ‘apart’”
Wegens ernstige gedragsproblemen is Lars in mei 2018 op de gesloten afdeling van een instelling geplaatst. Zijn moeder blikt terug op zijn baby- en kinderjaren.
Het regent pijpenstelen als ik na een snikhete zomerdag in augustus 2002 midden in de nacht thuiskom uit het ziekenhuis. Ik zit in een rolstoel, mijn pasgeboren zoon Lars ligt in de maxicosi. Had ik mij voorbereid op een uren durende bevalling, hij katapulteerde zichzelf met behulp van een zogenoemde weeënstorm de wereld in. Patsboem, met een knal in het heelal. Op zijn hoofd plakte een vlies. Wat betekent dat ook alweer?
Ik kijk naar een slapend dun pukkelig wezentje onder een fonkelnieuwe deken uit een hippe babywinkel. Ook wij ouders slapen die eerste nacht behoorlijk. Jeetje, hebben wij zomaar geluk en is onze zoon een voorbeeldige baby die ‘s nachts niet huilt?
Huilbaby
Mijn hoop houdt precies één dag stand. Lars huilt dag en nacht. Niks is goed, behalve wanneer hij even melk mag drinken en dan van vermoeidheid weer indut. In de box houdt hij het geen vijf minuten alleen vol. Hij huilt en huilt. Als ik ga koken, hangt hij in de draagzak op mijn buik, omdat ik anders nooit een maaltijd op tafel krijg. Als ik mijn armen helemaal om het sabbelende pakketje heen vouw, kan ik nog net met één hand in de pan roeren. Ik ga met Lars naar babymassage, in de hoop hem een beetje te kunnen kalmeren. Alle baby’s in het klasje vallen in slaap door de strelende bewegingen. Behalve Lars, die blijft maar met zijn beentjes trappelen. De massagejuf kijkt mij meewarig aan.
Stralend kind
Is hij ‘s nachts een druktemaker, overdag is Lars een enthousiaste baby. Grote diepblauwe ogen, een smile van oor tot oor. Iedereen die in de wandelwagen kijkt, smelt ter plekke. En zolang hij mee mag waar dan ook naartoe, is hij blij en is er geen vuiltje aan de lucht. Maar zodra hij alleen in een bedje moet liggen, is het hommeles. Ik leg een matras naast zijn ledikantje en lig ‘s avonds naast hem op de grond. Ik aai eindeloos over zijn blonde bolletje, zing zelfverzonnen liedjes.
Op de crèche gaat het goed; de juffies zijn gek op hem. Er wordt bijna gevochten om wie hem mag begeleiden. ‘Een stralend kind’ zegt men op de lagere school. Al vinden ze hem daar wel ‘apart’; hij doet nooit precies wat er gevraagd wordt. Omdat hij niet goed luistert, moet hij een gehoortest doen bij de huisarts. Maar er mankeert niets aan zijn gehoor.
Woedeaanvallen
Lars heeft ook een levendige fantasie. Op het obsessieve af. Zo gelooft hij in draken en verzint hij een fantasiedier dat sterker en groter is dan alle andere. Het is ontroerend en ontzagwekkend tegelijkertijd. Op school kan hij goed meekomen. Hij heeft prima rapporten. Met vriendjes is het wel lastig. Hij switcht om de paar maanden van ‘beste vriend’. Zelden komt er ook een jongetje mee naar huis. En voor veel verjaardagen wordt hij niet uitgenodigd. Thuis is hij een handenbindertje, zoals dat heet.
Rustig geconcentreerd een werkje doen, een surprise knutselen of een paasdoos maken, ontaardt steevast in woedeaanvallen. Dan begint hij te schreeuwen of rent weg. Met Lars in een net hotel logeren is ook niet te doen. Hij maakt zoveel herrie dat andere gasten verstoord opkijken. Is er een zwembad in de buurt, dan drijft hij met zijn bommetjes andere zwemmers tot wanhoop met een boze badmeester op de koop toe. Wij zijn altijd de ouders met het herriekind. Omdat hij continu onrustig is en slecht kan ontspannen, meld ik hem aan voor speltherapie en voor meditatie voor kinderen. Na een halfjaar zegt de therapeut: “Ik kom niet verder met hem, ga maar eens naar de huisarts, misschien moet hij een pilletje.” Een pilletje? Wat zou hij hebben dan? De meditatiejuf is echter lovend over Lars; hij doet braaf de ontspanningsoefeningen en valt dan steevast in slaap. “Je zou eens naar een orthomoleculair therapeut of homeopaat moeten,” zegt ze, “die kan een diepere laag bereiken.”
ADHD
2011. De avond voor kerstavond zitten we bij een academisch centrum voor kinderen, jongeren en gezinnen die psychische hulp nodig hebben. Lars is een paar weken terug onderzocht en nu volgt de uitslag. “Wij hebben vastgesteld dat uw kind een vrij ernstige vorm van ADHD heeft,” zegt de psycholoog met een serieus gezicht. Ik ben er niet van onder de indruk. Iedereen heeft tegenwoordig toch wel een beetje ADHD? Ze raadt ons een cursus aan, voor ouders van kinderen met dezelfde diagnose. Ik hoop op een serieuze voorlichtingsmiddag met do’s en dont’s, maar er volgen een paar kringgesprekken met andere ouders. Ik hoor verhalen over kinderen die niet meekomen op school, niks kunnen of willen. Dan valt het met Lars nog mee, denk ik. Hij is aanhankelijk, zit nog graag op schoot en blinkt uit in sport. Thank God kan hij goed leren, zeggen zijn vader en ik regelmatig tegen elkaar. Wanneer hij in groep acht 550 scoort voor zijn Cito-toets, zijn we opgelucht. Nu kan hij tenminste naar een goede school. De juffrouw raadt ons aan het rustig aan te doen; geen prestigieuze school, liever wat zachter en relaxter. Maar Lars en zijn vader zijn trots op de 100% score en kiezen voor een groot lyceum voor vwo-gymnasium. Met versterkt Engels als extra keuzevak. Ik twijfel maar kan niet op tegen de mannen die het zo zeker weten.
Volgende keer: hoe een leuke familie verandert in een probleemgezin.
Dit is de vierde aflevering van een serie columns over Lars, een jongen met ADHD en licht autisme. Zijn gedragsstoornis brengt hem regelmatig in de problemen en zorgt ervoor dat hij naast de maatschappij komt te staan. Zijn moeder, Febe van Otterlo, is freelance journalist.
Om privacyredenen zijn de namen in deze column gefingeerd. De naam Febe van Otterlo is een pseudoniem.