PREMIUM
Tessel: “Elke ochtend word ik met een beklemd gevoel wakker”
Wouter is al een tijdje vermist en allerlei doemscenario’s spelen zich af in Tessel’s hoofd. Maar dat is niet alles, er is meer slecht nieuws.
Wouter blijkt al tien dagen verdwenen. Zijn telefoon is uit, op zijn social media wordt hij niet meer gesignaleerd, en ook zijn scooter is zoek. Zijn vriendinnetje Maaike heeft het een paar dagen aangezien en toen aangifte gedaan bij de politie. Die belt wat rond en weet te melden dat hij niet in een ziekenhuis ligt.
Julie en Doris komen eten. Vooral Doris is overstuur. “Hij is vast dood, mam. Anders had hij toch wel wat laten horen? Hij en Maaike hadden allemaal plannen gemaakt voor haar verjaardag.”
Ook zijn moeder denkt het ergste als ik haar bel. “Jullie namen me nooit serieus, maar Wout is echt een crimineel, Tessel. Hij is al vaker tegen de lamp aangelopen. Ik heb niet voor niks mijn handen al jaren geleden van hem afgetrokken. Hij bestal en bedroog en beloog me.”
Het is waar, ik geloof Emmy - overdrijven is haar middle name - altijd maar half. Nu moet ik wel. Ik denk aan Penoza. Aan Klem. Aan Undercover. Aan een wereld die ik alleen maar uit tv-series ken. Ik zie hem op de bodem van het IJ liggen, vastgeklonken in een brok beton. Vastgebonden in een donkere loods in de haven. Doodgeschopt en gedumpt in een kanaal. Maar dat vertel ik Doris allemaal niet. “Hij is waarschijnlijk even ondergedoken”, troost ik haar. “Er is vast wel een reden waarom hij onder de radar blijft.”
Er gaan dagen voorbij. Van Wouter horen we niets. Elke ochtend word ik met een beklemd gevoel wakker. Waar is die jongen?
Reinier zie ik deze week niet. Hij is druk met zijn werk en gaat daarna een paar dagen naar Frankrijk met vrienden. Onze avond in het tuinhuisje vervluchtigt meer en meer tot een droom. Als ik mijn ogen dicht doe, zie ik hoe hij naast me lag, maar ik weet niet meer hoe hij ruikt. Ik verlang naar hem en tegelijkertijd weet ik niet goed naar wie ik verlang. Ik heb hem nog maar twee keer gezien en dat hij nu achthonderd kilometer verderop zit in een jachthut in de bossen en op herten en zwijnen schiet, draagt alleen maar bij aan dat vervreemdende gevoel. Hij stuurt me foto’s van het bos, van hemzelf met zijn vrienden lachend achter een enorme pul bier. Ik kijk lang naar hem, naar zijn blozende wangen, zijn grijsblonde haar dat omhoog piekt. Waarom ben ik verliefd op deze man? Ik weet het opeens niet meer. Maar als ik aan hem denk, stuiven de vlinders in mijn buik wild op als spreeuwen in een boom.
Ik vertel Reinier aan de telefoon over Wouter. Ik voel dat hij aan de andere kant van de lijn bevriest.
“Voor de rest kom ik uit een keurige familie hoor”, zeg ik grappend.
“In elke familie komen zwarte schapen voor”, zegt hij beleefd. “Ik hoop voor jullie dat hij weer boven water duikt. Misschien is hij wel depressief en heeft hij tijd voor zichzelf nodig.”
Wouter depressief: daar had ik nog niet aan gedacht. Ik kan het me niet voorstellen. Hij is wel een jongen die altijd zijn problemen en emoties heeft gedempt met veel bier en wiet. Maar zou hij ook …
Verder durf ik niet te denken.
Ik hang op met een naar gevoel. Het zou me niks verbazen als Reinier hier helemaal niet op zit te wachten, op een vriendinnetje met criminele familieconnecties. Hij is zelf zo vreselijk onkreukbaar en rechtlijnig.
Corine heeft ook al geen goed nieuws. Jacob wordt nog steeds in slaap gehouden op de IC, vertelt ze aan de telefoon.
Somber hang ik op. Buiten is het donker geworden. Ik steek twee kaarsjes aan: een voor Jacob en een voor Wouter.