Gedichten
Langzaam is de stilte hoorbaar.
Bladeren bedekken de bodem.
Bomen staan als monumenten,kaal en star.
De ganzen kwetteren in een druk gesprek.
Op vlucht naar andere oorden.
De winter is voelbaar.
De bodem laat de laatste herfstkleuren, verbleken!
Stil in rust van vreden , koud benaard!
Wazig zonlicht laat de stralen helder spelen.
Schijnsels van licht, zie de bosgeesten.
Winter in zicht, warme jas en de duisternis valt in.
Binnen in het huis, kaarsjes en de warme haard.
De rust van de herrinnering.
De naar binnengetrokken energie.
Winterslaap.
<!–
–>
De schreeuw
tekst en schilderij) van Ankie/Art
Ver weg, de wegen vergeten.
Een waan van verloren, verstandsverduistering.
In spanlakens, beschermd tegen die angst.
Een verstilde schreeuw
In een koude eenzaamheid!
Oktober is mijn maand, ik ben een oktoberkind.
Toen ik als klein meisje, aan de hand van mijn vader door het bos wandelde. Zag ik altijd de mooie dingen.
Door de goud-gele en rode bladeren , zag ik de kleine kaboutermutsjes voorbij flitsen. Kijk Pap, kabouters!
Mijn vader bromde een soort ja en keek naar de toppen van de bomen.
Hij was meer het mens dat alles dat vloog interessant vond.
Iedere vogel kon hij precies nadoen. Hij floot naar de goudvink en kreeg antwoord terug.
Hij ving zelfs illegaal, goudvinken met een netje achter in de tuin.
Ik keek naar de takken van een berkenboom en zag, een lichtblauw lichtdoorschijnend wezentje. Het had vleugeltjes met een gouden schijn.
Kijk pap, fluisterde ik, een elf. Mijn vader keek en ik wees met mijn kleine wijsvinger richting de tak.
O, een vlinder zei hij droog…… Boosheid overviel mij. Ik stapte boos een aantal passen voor hem uit.
Wil je bramen, vroeg mijn vader en hij stond bij een grote bramenstruik.
Nee, zei ik nors, die zijn voor de kabouters en elfen!
Tien jaar geleden vertelde ik dit verhaal aan mijn zusjes.
Ze vonden het aandoenlijk en lachte.
Toen ik dat jaar jarig was, kreeg ik van een zus een mooie tekst van een song.
Deze song paste precies bij de beleving ,die ik als kind had.